Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5201/GA, 5 maart 2020, beroep
Uitspraakdatum:05-03-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-19/5201/GA

 

Betreft: [klager]            datum: 5 maart 2020

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 29 oktober 2019 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 20 januari 2020, gehouden in voormelde p.i., zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. S. Grilk, en namens de directeur […], juridisch medewerker.

De directeur is in de gelegenheid gesteld na afloop van de zitting nog een nadere reactie aan de beroepscommissie te sturen. Op 29 januari 2020 is deze reactie ontvangen. Klager heeft gebruik gemaakt van de gelegenheid om hierop te reageren. Zijn reactie is op 6 februari 2020 ontvangen.  

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

Het beroep betreft de beslissing van de directeur van 29 oktober 2019, inhoudende

dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (verder:

a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.

 

2.         De standpunten

Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.

De raadsvrouw van klager heeft het beroep toegelicht aan de hand van schriftelijk overgelegde aantekeningen. Klager heeft aangegeven dat hij geen dwangbehandeling wenst te ondergaan, omdat hij de dwangbehandeling ervaart als een dreiging. Immers, wanneer hij de pil niet slikt, krijgt hij een spuit. De eerste acht weken heeft klager geen medicatie ingenomen. Hoewel bij de start van de medicatie deze hem hielp om in te slapen, is dat effect nu verdwenen. Klager is verhuisd naar een andere afdeling. Het gaat daar beter met hem. Wel heeft hij een sociale angststoornis opgebouwd. Vrijwillige medicatie om klager te kalmeren werkt beter dan de medicatie die klager nu verplicht ontvangt. Klager erkent dat hij fouten heeft gemaakt. Maar zijn gedrag zoals het staat beschreven in de rapporten, wordt niet in de juiste context gezien. Zo heeft klager niet op de muur van de p.i. geschreven, maar alleen op de muur in de politiecel. Ook alleen daar heeft hij met zijn hoofd tegen een muur gebonkt. Dat was uit frustratie. Klager is van nature een rustig persoon. Met betrekking tot zijn uitspraak “Geef mij maar een mes”, geeft klager aan dat hij daarmee doelde op zelfmoord, niet op het verwonden van een ander.

Klager ziet het nut van medicatie, maar werkt alleen mee aan deze dwangbehandeling wegens de dreiging van de spuit. Dat klager zich neerbuigend richting medewerkers heeft gedragen, komt door onprofessioneel handelen van de medewerkers. De laatste weken krijgt klager van de medewerkers te horen dat het goed met hem gaat. 

 

Namens de directeur is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.

Bij klager is sprake van een psychotisch toestandsbeeld met paranoïde- en complotdenken. Klager is gedetineerd in verband met bedreigingen richting instanties en politiek, voortkomend uit dergelijk denken. Ook is sprake van diverse bedreigingen richting personeel van de p.i. Er is sprake van gevaar dat klager iemand anders letsel zal toebrengen. Daarnaast is sprake van gevaar dat klager zichzelf letsel zal toebrengen. Klager heeft veelvuldig met zijn hoofd en handen tegen de muur gebonkt van zijn cel en is bekend met suïcidepogingen.

Bij klager is bij voortbestaan van het toestandsbeeld sprake van het risico op maatschappelijke teloorgang. Aan het gevaarscriterium is voldaan, ook wanneer klager aangeeft dat waar hij spreekt over een mes, hij dit zou gebruiken voor zelfmoord. Er is sprake van een causaal verband tussen de stoornis en het gedrag van klager richting derden. Met klager is uitvoerig gesproken over medicatie, maar hij heeft telkens aangegeven geen medicatie te willen innemen. Daarom is ingezet op dwangbehandeling. Er is voldaan aan de vereisten van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. 

 

3.         De beoordeling

Op grond van het bepaalde in artikel 46e in verbinding met artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw kan de directeur beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de stoornis van de geestesvermogens de gedetineerde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.

De directeur heeft de beslissing klager te verplichten tot het ondergaan van een a-dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager en van een psychiater die meer dan een jaar niet bij de behandeling van klager betrokken is geweest, maar hem kort tevoren heeft bezocht. De directeur heeft deze verklaringen conform het bepaalde in artikel 46e, tweede lid, van de Pbw overgelegd. Voorts heeft de directeur het behandelingsplan van klager overgelegd, waarin is voorzien in de mogelijkheid een geneeskundige dwangbehandeling toe te passen.

 

Uit de door de directeur verstrekte inlichtingen komt het navolgende – kort en zakelijk weergegeven – naar voren.

Bij klager is volgens de behandelend psychiater sprake van een paranoïd psychotisch toestandsbeeld met paranoïde- en complotdenken. De onafhankelijke psychiater concludeert dat bij klager sprake is van een paranoïd psychotisch toestandsbeeld, waarschijnlijk in het kader van schizofrenie. Klager vormt een gevaar voor anderen en voor zichzelf. Wanneer de stoornis voortduurt, is sprake van een gevaar voor maatschappelijke teloorgang.  

De psychiater heeft klager gesproken in de isoleercel. Klager had de muur en grond volgeschreven met teksten over onder andere het UWV, demonen en engelen. Klager vindt dat er niets met hem aan de hand is. Er is een complot tegen hem vanuit de gemeentes, met name de gemeente Arnhem. Bekenden uit klagers hulpverleningsgeschiedenis zouden erop uit zijn om klager schade te berokkenen. Klager wil graag naar Hongarije vertrekken. Wanneer klager in Nederland zou moeten blijven, zou hij hulp willen bij zelfmoord. Klager heeft volgens het personeel van de afdeling regelmatig met zijn hoofd en vuist tegen de muur geslagen, waarbij hij ook verwondingen heeft opgelopen. Het zelfbeschadigend gedrag wordt door klager gebagatelliseerd. Daarnaast heeft hij bij het uiten van frustraties over instanties gezegd: “Geef mij maar een mes” en klager heeft personeel van de inrichting bedreigd.    

Gelet op de aard van de aan het gevaar ten grondslag liggende stoornis zijn er geen alternatieven voor een behandeling met antipsychotische medicatie. Klager weigert pertinent medicatie.

Van antipsychotische medicatie wordt een bijdrage verwacht aan het ernstig doen verminderen van de aan het gevaar ten grondslag liggende stoornis.

Gelet op het voorgaande stelt de beroepscommissie vast dat volgens de psychiaters bij klager sprake is van een psychische stoornis. Verder is voldoende aannemelijk dat klager vanuit die stoornis gevaar veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de stoornis van zijn geestvermogens klager doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. De beroepscommissie merkt bij dat oordeel op dat de locatie van het tegen de muur bonken van hoofd en handen van ondergeschikt belang is. Duidelijk is dat klager zelfbeschadigend gedrag heeft vertoond. Klager heeft daarnaast gesproken over een mes om, naar eigen zeggen, zichzelf iets aan te doen. Ook het zichzelf letsel toebrengen is een gevaar dat staat beschreven in artikel 46a, eerste lid onder a.

Het is voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De beslissing van de directeur om bij klager een dwangbehandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw toe te passen kan derhalve niet worden aangemerkt als onredelijk of onbillijk.

Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr.dr. J. de Lange, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. drs. J.P. Meesters, in tegenwoordigheid van mr. M. Simpelaar, secretaris, op 5 maart 2020

 

secretaris        voorzitter

Naar boven