Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5009/GB, 9 maart 2020, beroep
Uitspraakdatum:09-03-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-19/5009/GB

Betreft: [klager]            datum: 9 maart 2020

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.J. Vermaat, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 15 oktober 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot deelname aan een zogeheten stapeltraject, plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) gevolgd door deelname aan een penitentiair programma (p.p.), afgewezen.

 

2.         De feiten

Klager is sinds 30 juni 2017 gedetineerd. Hij verblijft in de beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Lelystad.

 

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.

Klager komt sinds 17 augustus 2019 in aanmerking voor plaatsing in een stapeltraject. De p.i. Lelystad heeft op 15 augustus 2019 een selectieverzoek en het selectieadvies naar de Minister gestuurd. De Minister is meermalen benaderd met de vraag naar de stand van zaken van de beoordeling van het selectieverzoek. Op 27 september 2019 heeft de Minister telefonisch aan klagers raadsman aangegeven dat een selectiebeslissing diezelfde dag of in het begin van de eerstvolgende week zou volgen. Een beslissing bleef echter uit. Op 4 oktober 2019 bleek dat bij klagers casemanager om nadere informatie was verzocht, die op 7 oktober 2019 heeft geantwoord. De Minister heeft uiteindelijk op 15 oktober 2019 een (afwijzende) beslissing genomen, hetgeen niet conform artikel 7:10 van de Algemene wet bestuursrecht is, waarin een beslistermijn van zes weken is genoemd. Door deze gang van zaken heeft klager forse vertraging opgelopen in zijn detentiefasering. Om die reden dient het beroepschrift op formele gronden gegrond te worden verklaard. Met betrekking tot de redenen voor afwijzing van klagers verzoek stelt klager dat hij wel in staat is om te werken en dagbesteding te verrichten voor 26 uur per week. Hij dient op bepaalde gebieden nog te revalideren, maar dit zegt niet dat klager nog steeds arbeidsongeschikt is. Dit is ook bekend bij de inrichtingsarts. De casemanager zal dit opnieuw gaan oppakken en de inrichtingsarts zal hierover ook benaderd worden. Daarnaast zou het screeningsformulier niet compleet zijn, terwijl de casemanager gegevens heeft aangeleverd van een nieuwe werkgever, te weten J.B. auto´s.

Klager komt sinds augustus 2019 in aanmerking voor plaatsing in een gestapeld traject. Door nalatigheid van de Minister heeft klagers detentiefasering vertraging opgelopen en dient het aanvraagproces opnieuw doorlopen te worden. Klager verzoekt het beroep gegrond te verklaren en verzoekt een financiële tegemoetkoming.

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.

Uit navraag bij de p.i. Lelystad is gebleken dat klager pas sinds 9 september 2019 arbeidsgeschikt is verklaard, maar dat het nog maar de vraag was of hij een dagbesteding van 26 uur per week zou kunnen opbrengen, omdat hij ook een revalidatietraject in zou gaan. Wanneer dit traject dermate veel tijd zou kosten, zou er eventueel niet aan het vereiste van ´26 uur per week dagbesteding´ voldaan kunnen worden. Op 11 november 2019 is gebleken dat klager, naast zijn revalidatietraject, voldoende tijd overhoudt voor de 26 uur dagbesteding per week. Klagers casemanager zal opnieuw een verzoek tot deelname aan een p.p. indienen. Het is juist dat de beslistermijn is overschreden, maar dit heeft in klagers geval geen nadelige gevolgen gehad nu pas op 11 november 2019 duidelijk is geworden dat klager daadwerkelijk in aanmerking komt voor deelname aan een p.p. Om die reden is de beslissing van de Minister niet onredelijk of onbillijk en is er geen aanleiding voor het toekennen van een tegemoetkoming.  

 

4.         De beoordeling

4.1.      Op grond van het bepaalde in artikel 18, derde lid, van de Pbw dient de Minister binnen zes weken een beslissing te nemen op het ingediende verzoek. Dit is niet gebeurd. Hoewel het wenselijk is dat de Minister zo spoedig mogelijk op een verzoek beslist, verbindt de wet geen gevolgen aan het niet-tijdig nemen van een beslissing door de Minister. Hierbij komt dat de Minister inmiddels heeft beslist op klagers verzoek. 

4.2.      Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) kunnen in een z.b.b.i. gedetineerden worden geplaatst:

-           die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormen;

-           aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;

-           die, als de veroordeling onherroepelijk is, ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan;

-           die, als de veroordeling nog niet onherroepelijk is, een tijd in voorlopige hechtenis hebben doorgebracht waarvan de duur ten minste gelijk is aan de helft van de opgelegde gevangenisstraf;

-           die beschikken over een aanvaardbaar verlofadres;

-           die een strafrestant hebben van ten minste zes weken en ten hoogste zes maanden; en

-           die zijn gepromoveerd.

4.3.      Op grond van het derde lid van dit artikel kunnen gedetineerden ook in een z.b.b.i. worden geplaatst als de Minister akkoord is met een voorstel voor deelname aan een p.p. Het verblijf in de z.b.b.i. moet in dat geval direct worden gevolgd door deelname aan het p.p. en duurt maximaal zes maanden.

4.4.      In artikel 4 van de Pbw en de artikelen 7 en 9 van de Penitentiaire maatregel (Pm) zijn de voorwaarden opgenomen waaraan het p.p. en de gedetineerde moeten voldoen.

4.5.      Uit de inlichtingen van de Minister, waaronder de selectieadviezen van de p.i. Lelystad van 19 juni 2019 en 15 augustus 2019, volgt dat klager door de inrichtingsarts arbeidsongeschikt was verklaard en dat het Multi Disciplinaire Overleg negatief heeft geadviseerd over klagers plaatsing in een gestapeld traject. Klager is per 9 september 2019 arbeidsgeschikt verklaard en op 11 november 2019 is gebleken dat klager - naast zijn revalidatietraject -  kan voldoen aan de gestelde eis van 26 uur dagbesteding in het kader van een p.p. Dit was ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing niet bekend. Naar het oordeel van de beroepscommissie kan de op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt, omdat klager niet voldeed aan de gestelde eisen voor deelname aan een p.p. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. 

 

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter,  drs. M.R. van Veen en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van J.A. van der Veen, secretaris, op 9 maart 2020.

secretaris        voorzitter

Naar boven