Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4941/GV, 17 februari 2020, beroep
Uitspraakdatum:17-02-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer: R-19/4941/GV

 

betreft:   [klager]   datum: 17 februari 2020

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.R.M. Schaap, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 2 oktober 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.             De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2.             De standpunten

Namens klager is het beroep – zakelijk weergegeven – als volgt toegelicht.

Ten eerste wordt gesteld dat om de reden dat hij de strafbare feiten ontkent, hij hiervoor geen verantwoordelijkheid neemt. Zijn houding tijdens het proces zou aantonen dat hij geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen. Zijn proceshouding wordt zo tegen hem gebruikt. Klager had als verdachte het recht om te zwijgen, maar ook om te ontkennen. Gelet op dit laatste is het vreemd om vervolgens voor die feiten wel spijt te betuigen. Klager heeft een groot deel van zijn straf uitgezeten en nadert de datum waarop hij voor voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) in aanmerking komt. Daarbij horen ook verloven. Dat klager een licht verstandelijke beperking heeft, wordt in de bestreden beslissing zo uitgelegd dat klager de schuld van zijn problemen bij de mededader neerlegt. Daarbij wordt niet inhoudelijk ingegaan op het advies van de reclassering. De reclassering heeft uitgebreid onderzoek gedaan naar de situatie van klager en zijn partner. Er is volgens de reclassering een laag risico op acuut dreigend gevaar. Een goede maatschappelijke inbedding met veel ondersteuning, structuur en duidelijkheid beperkt het recidiverisico. De gezinssituatie van de partner van klager werkt beschermend. Haar adres is als veilig aangemerkt en de reclassering komt tot de conclusie dat een locatiegebod, inclusief elektronische controle, mogelijk is. Het Openbaar Minister (OM) gaat in zijn advies voorbij aan het advies van de reclassering. De reclassering heeft het uittreksel justitiële documentatie, de risico’s en beschermende factoren geanalyseerd en heeft verdiepingsdiagnostiek laten verrichten. De reclassering vermeldt dat klager niet structureel agressief of gewelddadig is. In de inrichting is immers niets voorgevallen. De onttrekking aan voorwaarden wordt ook als laag ingeschat. Dat het punitieve karakter van de straf bij verlofverlening wordt uitgehold, wordt ten onrechte aangevoerd, nu klagers v.i.-datum is bepaald op 7 oktober 2020.

Namens de Minister is de bestreden beslissing – zakelijk weergegeven – als volgt toegelicht.

Klager is veroordeeld voor zeer ernstige feiten. Hij heeft het slachtoffer om het leven proberen te brengen door meerdere malen op hem te schieten. Daarvoor heeft hij het slachtoffer mishandeld door hem te slaan met een helm. Ook drie willekeurige personen die zich op de openbare weg bevonden, zijn geraakt door de kogels. Daarbij komt dat klager eerder iemand van het leven heeft beroofd, waarvoor hij in 1996 is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar en de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging. De behandeling heeft echter niet geleid tot gedragsverandering of risicobeperking. Klager ontkent de onderhavige feiten en neemt geen verantwoordelijkheid voor zijn handelen. Voorts heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in het arrest het volgende overwogen: “Gezien de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder zij zijn gepleegd en de persoon van de verdachte is het hof van oordeel dat niet met de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf kan worden volstaan. Het hof is van oordeel dat slechts de maximale voor deze strafbare feiten op te leggen gevangenisstraf van 13 jaar en 4 maanden passend en ook geboden is. Daarbij weegt het hof mee dat de samenleving zolang mogelijk tegen verdachte beschermd dient te worden”. Het verlenen van vrijheden zou de straf uithollen. Hoewel het reclasseringsadvies ook positieve elementen bevat, weegt dit niet op tegen de andere punten in het advies. Voor klager bestaat, gelet op zijn fictieve einddatum, nog voldoende tijd om toe te werken naar vrijheden.

 

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.

Het multidisciplinair overleg (mdo) heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.

De vrijhedencommissie heeft positief geadviseerd ten aanzien van algemeen verlof voor 30 uur, omdat klager al langere tijd gedetineerd is.

De advocaat-generaal bij het Ressortparket Arnhem-Leeuwarden heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Klager heeft een v.i.-waardige straf opgelegd gekregen en het is de gerechtvaardigde verwachting van de samenleving in het algemeen en slachtoffers in het bijzonder dat tenminste een aanzienlijk deel van de opgelegde straf in detentie wordt doorgebracht. Indien vooruitlopend op de v.i. reeds vrijheden worden toegekend, stuit dat niet alleen op terecht onbegrip, maar kan dit ook leiden tot maatschappelijke onrust. Het OM meent dat zowel het recidiverisico als het risico op letselschade tot op heden hoog is. Daarbij heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bij de straftoemeting meegewogen dat de samenleving zo lang mogelijk tegen klager beschermd dient te worden.

De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden.

De reclassering schat de recidive op basis van het risicotaxatie-instrument in als laag. Op langere termijn wordt het risico op hoog ingeschat, wat vooral gebaseerd is op klagers voorgeschiedenis van meerdere ernstige geweldsdelicten. Een goede maatschappelijke inbedding met veel ondersteuning, structuur en duidelijkheid kan het recidiverisico verminderen. Detentiefasering biedt daar goede mogelijkheden voor. Het risico op letselschade wordt ingeschat als hoog op basis van de geweldsdelicten waarvoor klager is veroordeeld. Hij is niet structureel agressief, want in de inrichting is tot op heden niets voorgevallen. Het risico op onttrekken aan de voorwaarden wordt ingeschat als laag. Klager heeft zich eerder aan de gestelde voorwaarden gehouden en zegt open te staan voor de geadviseerde voorwaarden. De reclassering adviseert positief ten aanzien van regimesgebonden verlof en deelname aan een penitentiair programma, onder de volgende bijzondere voorwaarden: meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, drugs- en alcoholverbod, contactverbod, locatieverbod met elektronische controle, locatiegebod en schadeherstel in de vorm van het treffen en doorbetalen van een betalingsregeling met het CJIB.

3.             De beoordeling

Klager ondergaat een onherroepelijke gevangenisstraf van 13 jaar en 4 maanden met aftrek, wegens poging tot doodslag, poging tot doodslag meermalen gepleegd en mishandeling. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 7 oktober 2020.

Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.

De Minister heeft het verzoek tot algemeen verlof afgewezen op basis van de volgende gronden:

-              de Minister acht het risico op recidive en letselschade bij derden hoog vanwege klagers recidivestaat en zijn houding ten opzichte van het gepleegde delict en het slachtoffer;

-              de Minister acht het nog te vroeg voor vrijheden nu klager nog niet heeft deelgenomen aan een ambulante behandeling;

-              de Minister acht de kans op ongewenste slachtofferconfrontatie groot en

-              is met het OM van mening dat de v.i.-periode voldoende tijd geeft om klager op een verantwoorde manier terug te laten keren in de maatschappij.

 

Ten aanzien van de eerste afwijzingsgrond merkt de beroepscommissie op dat de reclassering het risico op recidive op korte termijn heeft ingeschat als laag. Uit de verdiepingsdiagnostiek komt een laag risico op acuut geweld naar voren. Op de langere termijn wordt het risico op hoog ingeschat, wat vooral is gebaseerd op klagers voorgeschiedenis. Daarbij merkt de reclassering op dat een goede maatschappelijke inbedding met veel ondersteuning, structuur en duidelijkheid, het recidiverisico kan verminderen. De reclassering staat positief tegenover detentiefasering en klager is bereid zich aan de geadviseerde voorwaarden te houden. Verder blijkt uit het vrijhedenadvies dat klagers gedrag in de inrichting over het algemeen als positief is aan te merken en dat zowel het mdo als de vrijhedencommissie positief geadviseerd hebben ten aanzien van verlofverlening. Onvoldoende is gebleken dat met deze feiten en omstandigheden rekening is gehouden. Evenmin is gebleken dat en waarom de eventueel aanwezige risico’s niet zouden kunnen worden ondervangen door het stellen van voorwaarden. In het licht van het voorgaande kan het desondanks als hoog ingeschatte recidiverisico, dat wordt ingegeven door de inhoud van klagers justitiële documentatie en zijn ontkennende proceshouding, de bestreden beslissing onvoldoende dragen en is de beslissing in zoverre ontoereikend gemotiveerd.

Het verzoek is ten tweede afgewezen, omdat klager nog niet deel heeft genomen aan ambulante behandeling. Ook deze afwijzingsgrond kan de bestreden beslissing zonder nadere toelichting niet dragen, nu de reclassering adviseert ambulante behandeling te laten plaatsvinden tijdens een penitentiair programma en niet gebleken is dat door toedoen van klager (nog) geen ambulante behandeling heeft plaatsgevonden.

Daarbij acht de Minister de kans op ongewenste slachtofferconfrontatie groot, terwijl uit het reclasseringsadvies volgt dat bij het informatiepunt detentieverloop geen wensen van de slachtoffers bekend zijn. Deze afwijzingsgrond lijkt enkel te zijn  ingegeven door de omstandigheid dat klager zijn verlof in Groningen wil doorbrengen, waar ook het slachtoffer woonachtig is. Niet wordt toegelicht waarom de kans op ongewenste slachtofferconfrontatie niet gereduceerd kan worden door het overnemen van de door de reclassering geadviseerde voorwaarden.

Tot slot merkt de beroepscommissie het volgende op. In het advies van het OM, dat aan de bestreden beslissing ten grondslag is gelegd, wordt (deels) vooruitgelopen op wetgeving die nog in de maak is, als gevolg waarvan detentiefasering bij v.i.-waardige straffen niet langer zonder meer mogelijk zou zijn. Dit kan en mag in deze zaak echter (nog) geen rol spelen. De thans geldende wet- en regelgeving biedt de mogelijkheid tot deelname aan verschillende faseringsmodaliteiten bij een v.i.-waardige straf wel. Dat sprake is van een v.i.-waardige straf kan dan ook niet zonder meer leiden tot afwijzing van het verzoek tot algemeen verlof.

De bestreden beslissing is in het licht van het voorgaande onvoldoende toereikend gemotiveerd. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard. De bestreden beslissing zal worden vernietigd en de Minister zal worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming aan klager.

4.             De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt de Minister op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen een termijn van twee weken na ontvangst van deze uitspraak.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter, J.G.A. van den Brand en F. van Dekken, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 17 februari 2020.

                secretaris                voorzitter

Naar boven