nummer: R-19/3056/GA
betreft: […] datum: 5 maart 2020
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R.T. Schrama, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 27 februari 2019 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Dordrecht, en van de overige stukken, waaronder de uitspraak waartegen klager beroep heeft ingesteld die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
De beroepscommissie heeft de directeur van de p.i. Dordrecht in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel, voor de duur van twee dagen, vanwege ziekte van klager, ingaande op 20 augustus 2018 om 10:00 uur, met cameratoezicht (PD-2018-593);
b. een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel, voor de duur van twee dagen, vanwege ziekte van klager, ingaande op 22 augustus 2018 om 10:00 uur, met cameratoezicht (PD-2018-594).
De beklagcommissie heeft beide klachten ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. De reden voor de (voortzetting van de) ordemaatregel was gelegen in de omstandigheid dat een plan van de arts en het Psycho-Medisch Overleg moest worden afgewacht. Klager betwist de noodzaak. Door de ordemaatregelen is zijn gezondheidstoestand alleen maar verslechterd. Het is onduidelijk op welke grond geconcludeerd kon worden dat de ordemaatregelen noodzakelijk waren. Onderbouwing door dagrapportages ontbreekt. Van een belangenafweging is evenmin gebleken. In het dossier bevindt zich geen advies van een gedragsdeskundige of inrichtingsarts met betrekking tot het toepassen van cameratoezicht, zoals bedoeld in artikel 24a, tweede lid, van de Pbw.
De directeur heeft het standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.
3. De beoordeling
Klager beklaagt zich over twee ordemaatregelen van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel, met cameratoezicht, opgelegd in verband met klagers gezondheidstoestand. In artikel 24, eerste lid, in verbinding met artikel 23, eerste lid, onder c., van de Pbw is bepaald dat de directeur bevoegd is een gedetineerde in afzondering te plaatsen in geval van ziekmelding of ziekte van de betrokken gedetineerde. Daarvan was hier sprake.
Klager is tot tweemaal toe niet-aanspreekbaar aangetroffen in zijn cel, is – zowel op 20 als op 22 augustus 2018 – naar het ziekenhuis gebracht en is uiteindelijk op 24 augustus 2019 overgeplaatst naar het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg. Het beklag is in zoverre terecht ongegrond verklaard.
In artikel 57, eerste lid, aanhef en onder c., van de Pbw is bepaald dat de directeur klager dient te horen voordat hij beslist over de oplegging van een ordemaatregel. Op de eerste ordemaatregel staat niet vermeld dat klager is gehoord. De beroepscommissie gaat in beginsel uit van de juistheid van dat stuk waarin de ‘voorgedrukte’ regel over het horen duidelijk is weggehaald. De latere mededeling van de directeur dat klager wel is gehoord, zonder dat daarbij is gespecificeerd op welk moment dat dan is gebeurd, is onvoldoende om dat – in weerwil van de tekst van de ordemaatregel – vast te kunnen stellen. Het beklag moet in zoverre alsnog gegrond worden verklaard.
Klager beklaagt zich voorts over het opgelegde cameratoezicht. Op grond van artikel 24a, tweede lid, van de Pbw moet de directeur daarover advies inwinnen van een gedragskundige of inrichtingsarts. Hoewel uit de stukken blijkt dat de medische dienst steeds bij klager betrokken is geweest, blijkt niet dat door de directeur op enig moment concreet aan de inrichtingsarts is verzocht te adviseren over het cameratoezicht. Beide klachten moet in zoverre alsnog gegrond worden verklaard. Omdat het cameratoezicht als zodanig niet onredelijk voorkomt, zal de beroepscommissie volstaan met een relatief beperkte tegemoetkoming.
Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beroep deels gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre vernietigen en de klachten deels alsnog gegrond verklaren.
In verband met het niet-horen van klager alvorens de eerste ordemaatregel op te leggen, komt klager een tegemoetkoming toe van € 7,=. In verband met het cameratoezicht dat bij beide ordemaatregelen is opgelegd, zonder advies van de inrichtingsarts of gedragskundige, komt klager een tegemoetkoming toe van € 10,= (4 x € 2,50). Vanwege de gebreken die aan de bestreden beslissingen kleven, zal aan klager daarom in totaal een tegemoetkoming worden toegekend van € 17,=.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond ten aanzien van het opgelegde cameratoezicht in beide klachten en het niet-horen van klager in het beklag als vermeld onder a., vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart de klachten in zoverre alsnog gegrond.
De beroepscommissie verklaart het beroep voor het overige ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie, met aanvulling van de gronden. De beroepscommissie bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 17,=.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. T.B. Trotman, voorzitter, mr. A.M.G. Smit en mr. J.A.M. de Wit, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. de Vries, secretaris, op 5 maart 2020.
secretaris voorzitter