Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-20/3169/SGA, 12 maart 2020, schorsing
Uitspraakdatum:12-03-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer S-20/3169/SGA

Betreft […] Datum 12 maart 2020

 

Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van […] (hierna: verzoeker)

 

1. De procedure

De directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught (hierna: de directeur) heeft op 4 maart 2020 beslist bij verzoeker een handboeienregime toe te passen.

Verzoekers raadsvrouw, mr. R.S.E. Bruinen, vraagt namens verzoeker om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur en van de mededeling van de secretaris van de beklagcommissie dat het schorsingsverzoek zal worden ingeschreven als klaagschrift.

 

2. De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.

Namens verzoeker wordt gesteld dat de bestreden beslissing niet aan hem is uitgereikt en dat niet is voldaan aan de hoorplicht. Gezien het ingrijpende karakter van de toepassing van een boeienregime dient dit volgens verzoeker wel te gebeuren. Hij heeft geen idee wat er van hem wordt verwacht om het handboeienregime te doen eindigen. Voorts stelt verzoeker dat hij nooit enige vorm van agressie heeft laten zien. Hij is afkomstig uit een Zeer Intensieve Zorg Afdeling in een tbs-instelling. Aan hem is de extreem vlucht- en beheersgevaarlijke status toegekend wegens vluchtgevaarlijkheid. Van beheersproblematiek is nooit sprake geweest zodat een aanleiding voor een boeienregime volgens verzoeker niet bestaat. Nu verzoeker op de afdeling voor beheersproblematische gedetineerden (BPG-afdeling) verblijft, ziet hij de meerwaarde van een boeienregime niet in. Volgens verzoeker is de bestreden beslissing onvoldoende gemotiveerd.

Uit de inlichtingen van de directeur komt naar voren dat verzoeker sinds zijn verblijf op de BPG-afdeling wordt benaderd met behulp van het zogenaamde artikel 10 van de Geweldsinstructie penitentiaire inrichtingen (hierna: de Geweldsinstructie). Het personeel is op grond van dit artikel bevoegd om ten behoeve van interne verplaatsingen handboeien aan te leggen. De directeur geeft aan dat de grondslag hiervoor is dat verzoeker recentelijk is ontvlucht uit de tbs-instelling De Kijvelanden te Poortugaal. Verzoeker en zijn medevluchter hebben hierbij gebruik gemaakt van zowel een steek- als een vuurwapen. Hiermee hebben zij een personeelslid van De Kijvelanden en een taxichauffeur gegijzeld. De directeur geeft aan dat verzoeker daarnaast bekend is met eerdere (pogingen tot) ontvluchting. Bij verzoekers binnenkomst in de inrichting was volgens de directeur niet in te schatten op welke wijze verzoeker zich zou opstellen naar het personeel. Om de veiligheid van het personeel te kunnen waarborgen, is beslist verzoeker met handboeien om te verplaatsen. Voorts geeft de directeur aan dat verzoekers gedrag wordt gemonitord en dat wanneer onder het personeel voldoende vertrouwen is om hem zonder handboeien te verplaatsen, hij niet meer zal worden begeleid met toepassing van artikel 10 van de Geweldsinstructie. Indien verzoeker voor langere periode met toepassing van artikel 10 van de Geweldsinstructie zal worden verplaatst, zal de directeur hem dit formeel aanzeggen en hiervoor een ordemaatregel opleggen.

De voorzitter overweegt dat de directeur op grond van artikel 35, eerste en vierde lid, van de Pbw in verbinding met artikel 10 van de Geweldsinstructie bevoegd is om vrijheidsbeperkende middelen (waaronder handboeien) aan te wenden ten behoeve van de interne verplaatsing van een gedetineerde. Voor zover wordt gesteld dat niet is voldaan aan de hoorplicht en dat de bestreden beslissing niet op schrift is gesteld en is uitgereikt aan verzoeker, overweegt de voorzitter dat de wet dit niet vereist. Voorts is naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – gelet op al het voorgaande – voldoende aannemelijk geworden dat de toepassing van handboeien tijdens interne verplaatsing van verzoeker noodzakelijk is in het belang van de orde en de veiligheid in de inrichting. Nu de beslissing van de directeur niet op voorhand als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt, zal de voorzitter het verzoek afwijzen.

 

3. De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek af.

 

 

Deze uitspraak is op 12 maart 2020 gegeven door mr.  M.J. Stolwerk, voorzitter, bijgestaan door mr. S.C. Vogel, secretaris.

 

 

secretaris                                                   voorzitter

Naar boven