Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4845/GB, 2 maart 2020, beroep
Uitspraakdatum:02-03-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         R-19/4845/GB

Betreft: [klager]            datum: 2 maart 2020

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. Iwema, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 30 september 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Klagers raadsman is op 23 januari 2020 door twee leden van de Raad gehoord. Het verslag van horen van klagers raadsman is op 27 januari 2020 naar de Minister gestuurd met daarin een termijn van zeven dagen om schriftelijk op het verslag te reageren. De Minister heeft hier geen gebruik van gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing tot beëindiging van klagers deelname aan het penitentiair programma (p.p.) en de plaatsing van klager in het Justitieel Complex Zaanstad ongegrond verklaard.

2.         De feiten

Klager was sinds 20 december 2016 gedetineerd. Hij verbleef tot 6 januari 2020 in het Justitieel Complex Zaanstad.

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.

De Minister is relatief keurig te werk gegaan en heeft de termijn in artikel 17, vierde lid, van de Pbw maar nauwelijks overschreden. De vertraging in deze zaak is te wijten aan de RSJ zelf, terwijl het een relevante zaak betreft. De beroepscommissie dient zich dan ook te buigen over de termijnen waarbinnen de beroepscommissie dient te beslissen. Klager wenst financieel gecompenseerd te worden.

De zitting in november 2019 bij de politierechter is een regiezitting geworden. Er moeten nog getuigen worden gehoord. De zaak is nog niet inhoudelijk beoordeeld. Klager nadert zijn v.i.-datum.

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.

De ex-vriendin van klager heeft aangifte gedaan jegens klager. Dit is opgepakt door de officier van justitie en momenteel is een onderzoek gaande. Daarbij is klager gedegradeerd en voldoet hij niet aan de vereisten voor deelname aan een p.p.

4.         De beoordeling

4.1.      De beroepscommissie stelt voorop dat de Pbw geen termijn voorschrijft waarbinnen de beroepscommissie uitspraak dient te doen. Zij zal dit onderdeel van het beroep dan ook buiten beschouwing laten.

4.2.      Klagers deelname aan het p.p. is beëindigd, omdat hij ervan wordt verdacht een nieuw strafbaar feit te hebben gepleegd, te weten het bedreigen van zijn ex-vriendin. Hij kan niet meer op het goedgekeurde verlofadres verblijven, nu zijn ex-vriendin heeft aangegeven dat klager niet meer welkom is.

4.3.      In artikel 4 van de Pbw en de artikelen 7 en 9 van de Penitentiaire maatregel (Pm) zijn de voorwaarden opgenomen waaraan het p.p. en de gedetineerde moeten voldoen.

Artikel 9 van de Pm stelt als voorwaarde voor deelname aan een p.p. dat de gedetineerde zich niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.

4.4.      Zoals de beroepscommissie eerder heeft overwogen in RSJ 23 april 2012, 12/631/GB en RSJ 11 april 2011, 11/336/GB kan het bestaan van een verdenking dat de gedetineerde zich aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt voldoende reden vormen om de betreffende gedetineerde niet (langer) aan een p.p. te laten deelnemen. Voorts kon het verlofadres, gelet op de aard van het delict waarvan klager wordt verdacht, in redelijkheid als onaanvaardbaar worden aangemerkt. Derhalve kan de beslissing om klagers deelname aan een p.p. te beëindigen en hem te plaatsen in het Justitieel Complex Zaanstad niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, J.G.A. van den Brand en drs. M.R. van Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 2 maart 2020.

secretaris        voorzitter

Naar boven