Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4038/TA, 5 maart 2020, beroep
Uitspraakdatum:05-03-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:         R-19/4038/TA

betreft: [klager]           datum: 5 maart 2020

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. N. Heidanus, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 18 juni 2019 van de beklagcommissie bij de Pompestichting te Nijmegen, verder te noemen de instelling, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 9 oktober 2019, gehouden in de penitentiaire inrichting Lelystad, zijn gehoord klagers raadsman mr. N. Heidanus, en namens het hoofd van voormelde tbs-instelling […]. Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was gezorgd, heeft hij geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord. De raadsman heeft ter zitting verklaard dat klager instemt met het voeren van het woord door zijn raadsman en het laten doorgaan van de behandeling ter zitting.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft:

a.         de verlenging van de maatregel van afzondering van 29 januari 2019 (PV 2019/003);

b.         de beslissing tot voorzetting plaatsing op de afdeling voor intensieve zorg van 30 januari 2019 (RV 2019/004);

c.         de verlenging van de maatregel van afzondering van 26 februari 2019 (PV 2019/007);

d.         de verlenging van de maatregel van afzondering van 26 maart 2019 (PV 2019/008) en

e.         de verlenging van de maatregel van afzondering van 23 april 2019 (PV 2019/010).

De beklagcommissie heeft het beklag onder a. en b. ongegrond verklaard en het beklag onder c., d. en e. formeel gegrond verklaard en materieel ongegrond, en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van € 15,= op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en het hoofd van de instelling

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Plaatsing in afzondering is een ultimum remedium. De toepassing van de maatregel dient met terughoudendheid plaats te vinden. Naarmate de afzondering langer duurt dient strenger getoetst te worden of deze zeer vergaande maatregel nog voldoende wordt onderbouwd en door de omstandigheden wordt gerechtvaardigd. Klager verblijft al jaren op de afdeling voor zeer intensieve zorg (hierna: ZISZ-afdeling) van de Pompestichting. Klager is al geruime tijd stabiel en veroorzaakt geen incidenten. Om klager naast plaatsing op de ZISZ-afdeling ook nog de maatregel van afzondering op te leggen, is dan ook onredelijk en onevenredig ingrijpend en bezwarend voor klager. Verwezen wordt naar een vergelijkbare uitspraak van de Raad van 22 maart 2019 (R-19/1859/TA en R-18/1886/TA). Hierin is beslist dat een afzonderingsmaatregel niet onevenredig lang mag duren en dat voortzetting, zeker als de klager ieder perspectief ontbeert, als onredelijk en onbillijk dient te worden aangemerkt.

Het doel van plaatsing op de ZISZ-afdeling betreft stabilisatie van de patiënt. Zodra vooruitgang is geboekt, moet worden gekeken op welke wijze het vervolgtraject kan worden vormgegeven. De instelling stelt dat er geen incidenten plaatsvinden door de rust en prikkelarme omgeving waarin klager verblijft en het feit dat hij enkel contact heeft met medewerkers. Dan lijkt sprake te zijn van een stabiele situatie van waaruit moet worden bekeken welk vervolgtraject moet worden gevolgd. Om de maatregel telkens te verlengen op grond van gebeurtenissen uit het verleden is onjuist en in strijd met de redelijkheid en billijkheid. Klager wordt onevenredig hard getroffen door voortzetting van deze maatregel en hem wordt geen reëel perspectief geboden. Sociotherapie is lovend over klager en over de gunstige ontwikkelingen. Doorplaatsing naar een lichter regime is geïndiceerd. Dat het op de huidige afdeling goed gaat, kan geen argument opleveren hem daar te houden. De artikelen 3 en 5 van het EVRM worden geschonden. Mocht de beroepscommissie vinden dat één of meerdere maatregelen wel met een deugdelijke grondslag zijn genomen, dan is klager van oordeel dat deze onnodig lang hebben voortgeduurd en de instelling hiermee heeft gehandeld in strijd met de elementaire rechtsbeginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.

Namens het hoofd van de instelling is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Er wordt een negatief beeld geschetst van klagers huidige situatie. Klager is voor de tweede keer op een ZISZ-afdeling geplaatst. Klager heeft in 2015 ook in de instelling verbleven. Klager heeft tijdens zijn verblijf in Veldzicht twee ernstige incidenten veroorzaakt, waaronder het steken van een medewerker in de hals. Klager is vervolgens teruggeplaatst naar de Pompestichting. Klager is eerst in een handboeienregime geplaatst. Klager is iemand die heel lang de schijn kan ophouden en een rustig moment kan afwachten waarop hij kan toeslaan. Vanuit de instelling wordt langzaam met klager toegewerkt naar meer vrijheden. Klager kan moeilijk omgaan met bepaalde situaties, waaronder het krijgen van slecht nieuws. Klager heeft momenteel de gelegenheid om te sporten en hij mag koken. Dit doet hij nog niet samen met patiënten van andere afdelingen. Sinds 23 september 2019 mag klager tegelijk luchten met patiënten van zes of zeven andere afdelingen. Daarnaast wordt ook gekeken of klager tegelijkertijd kan luchten met andere patiënten van zijn afdeling. Het door de raadsman geschetste zwarte scenario geeft geen juiste weergave van de werkelijkheid. De aangehaalde uitspraak van de Raad kan niet één op één gelijk worden gesteld met onderhavige zaak. Klager vindt alle andere bewoners op de ZISZ-afdeling ezels. Formeel kan niet meer worden gesproken van afzondering. Klager brengt etenskarren rond op unit 2. Het voornemen is om klager te laten werken op de werkzaal van het PPC. Er kan niet worden gesteld dat bij klager geen enkel perspectief aanwezig is. Gedacht wordt om klager te laten uitstromen naar een LFPZ-voorziening in Zeeland.

3.         De beoordeling

Ten aanzien van het beklag onder a., c., d. en e:

Op grond van artikel 34, eerste lid, Bvt is het hoofd van de instelling bevoegd een verpleegde af te zonderen of te separeren, indien dit noodzakelijk is met het oog op een belang als bedoeld in artikel 32, eerste lid, Bvt. In artikel 32, eerste lid, Bvt zijn genoemd het belang van bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de verpleegde voor de veiligheid van anderen dan de verpleegde of de algemene veiligheid van personen of goederen, het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting en de afwending van ernstig gevaar voor de gezondheid van de verpleegde.

De beroepscommissie is met de beklagcommissie van oordeel dat de directeur in redelijkheid heeft kunnen beslissen om de afzonderingsmaatregel telkens te verlengen. Namens het hoofd van de instelling is voldoende onderbouwd dat gewaakt moet worden voor ontregeling van klager, dat daarom zijn gedrag goed gemonitord moet worden en langzaam weer moet worden toegewerkt, zoals thans ook het geval is, naar het verkrijgen van meer vrijheden. Gelet op de gegeven toelichting ter zitting kan niet worden gesteld dat voor klager, ondanks de lange duur die hij reeds in afzondering verblijft, ieder perspectief ontbreekt. Klager verkrijgt meer vrijheden, waaronder het samen mogen luchten met andere patiënten. De beroepscommissie is dan ook van oordeel dat klagers situatie niet één op één kan worden vergeleken met de door de raadsman aangehaalde uitspraak van de Raad. Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie dan ook het beroep ten aanzien van het beklag onder a., c., d. en e. ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie bevestigen.

Ten aanzien van het beklag onder b.:

Op grond van artikel 32, eerste lid, van de Bvt kan het hoofd van de inrichting een verpleegde plaatsen op een afdeling voor intensieve zorg, indien dit noodzakelijk is met het oog op:

a. de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de verpleegde voor de veiligheid van anderen dan de verpleegde of de algemene veiligheid van personen of goederen;

b. de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting;

c. de afwending van ernstig gevaar voor de gezondheid van de verpleegde.

Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is aannemelijk geworden dat de door klager geboden structuur op deze afdeling en de begrenzing van klagers gedrag incidenten achterwege zijn gebleven. Klagers situatie wordt regelmatig getoetst en zijn ontwikkelingen worden constant gevolgd. Daarbij wordt langzaam toegewerkt naar het verkrijgen van meer vrijheden voor klager en wordt bekeken of klager zou kunnen uitstromen naar een LFPZ-voorziening in Zeeland. Gelet op het voorgaande heeft de directeur in redelijkheid kunnen beslissen om klagers verblijf op ZISZ-afdeling voort te zetten. Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie dan ook het beroep ten aanzien van het beklag onder b. ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie bevestigen.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep onder a., b., c., d. en e. ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, dr. T. Jambroes en mr. J.M.L. Niederer, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris, op 5 maart 2020.

            secretaris                                voorzitter        

Naar boven