Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4630/GV, 28 november 2019, beroep
Uitspraakdatum:28-11-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          R-19/4630/GV

betreft: [klager] datum: 28 november 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. van Stratum, namens  […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 30 augustus 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2.         De standpunten

Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. De genoemde argumenten voor afwijzing van klagers verlofaanvraag zijn, ieder voor zich en in onderling verband bezien, niet redengevend om de bestreden beslissing te kunnen dragen. De stelling dat de eerste zittingsdatum bij het hof nog moet plaatsvinden, mist feitelijke grondslag, nu op 31 augustus 2019 reeds een zitting bij het hof heeft plaatsgevonden. Ook het enkele feit dat het Openbaar Ministerie (OM) negatief heeft geadviseerd kan de bestreden beslissing niet zonder meer dragen, nu dit slechts een advies betreft waarvan kan worden afgeweken. Dit geldt temeer nu de rechtbank het standpunt van het OM grotendeels heeft gepasseerd. Bovendien heeft de vrijhedencommissie buitengewoon positief geadviseerd en zijn ook de wijkagent en de reclassering positief omtrent de verlofaanvraag. De Minister heeft niet, dan wel onvoldoende, gemotiveerd dat en waarom het advies van het OM zo zwaarwegend is en zou moeten worden gevolgd. Het feit dat het hoger beroep in klagers strafzaak nog loopt en dat nog onduidelijkheid over de einddatum van zijn detentie bestaat kan de bestreden beslissing evenmin dragen, nu het strafrestant gering is en het door de verdediging ingestelde hoger beroep ook reden kan zijn voor (alsnog) integraal vrijspraak. Klager heeft als enige van de drie verdachten bekend en openlijk spijt betuigd, hetgeen ook in de media is bericht. Hij heeft mede vanwege zijn geringe strafrestant en goede gedrag in de inrichting recht op en belang bij verlof in het kader van resocialisatie, waaronder begrepen onder meer bezoek aan familie en het voorbereiden op een nieuwe baan. De rechtbank heeft expliciet overwogen dat het in de onderhavige strafzaak niet om een aanslag op de persvrijheid ging en klager daarvan impliciet vrijgesproken. Het standpunt van het OM is daarmee gepasseerd. Van negatieve media-aandacht was vervolgens geen sprake meer. Te verwachten is bovendien dat in hoger beroep geen dan wel minder mediabelangstelling aan de orde zal zijn. Er is geen sprake van een deugdelijke belangenafweging waarbij de zwaarwegende belangen van klager op evenwichtige wijze zijn meegewogen.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager is medeverdachte van het plegen van een aanslag op het gebouw van een uitgeverij. Hoewel in eerste aanleg door de rechtbank is bepaald dat het geen aanslag op de Nederlandse rechtsorde en de persvrijheid betrof, heeft de zaak tot veel maatschappelijke onrust en media-aandacht geleid. Het hoger beroep in de strafzaak loopt nog en de verwachting is dat ook tijdens de behandeling van het hoger beroep sprake zal zijn van veel media-aandacht. Klager wil algemeen verlof om aanwezig te kunnen zijn bij de verjaardag van zijn neefje. Dat is geen zwaarwegend belang en staat niet in verhouding tot de maatschappelijke onrust en het onbegrip dat het verlenen van verlof aan klager teweeg zullen brengen. De zittingsdag die in het kader van het hoger beroep heeft plaatsgevonden, betrof een verzoek tot schorsing van de preventieve hechtenis en dus niet een inhoudelijke behandeling van het hoger beroep. De eerste zitting, een pro forma zitting, is gepland op 5 november 2019. Gelet op de onduidelijkheid over de einddatum van klagers detentie, het nog lopende hoger beroep, het negatieve advies van het OM, de media-aandacht voor klagers strafzaak en het geringe belang om bij de verjaardag van een neefje aanwezig te zijn, is de bestreden beslissing niet onredelijk of onbillijk.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.

Het Multidisciplinair Overleg (MDO) en de vrijhedencommissie hebben positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, nu klager met zijn gedrag en functioneren tijdens detentie heeft laten zien gemotiveerd te zijn om aan zijn toekomst te werken. Hij heeft de taalmeter en de reflector gedaan en neemt al geruime tijd deel aan het plusprogramma. Bovendien heeft hij nooit positief gescoord bij urinecontroles en zijn hem geen rapporten aangezegd of disciplinaire straffen opgelegd.

De reclassering heeft het risico op recidive laag ingeschat en ziet bij het verlenen van algemeen verlof geen meerwaarde in het beperken van eventuele risico’s met elektronische controle.

Het OM heeft negatief geadviseerd, omdat klager nog niet onherroepelijk is veroordeeld en het verlenen van algemene verloven zich niet met de voorlopige hechtenis verdraagt. Het gerechtshof beslist als rechterlijke instantie over de aard en de duur van de voorlopige hechtenis en heeft in de onderhavige strafzaak recent geoordeeld dat sprake was van ernstige bezwaren waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Het is aan de rechter, de maatschappij en de slachtoffers moeilijk uit te leggen dat klager ondanks de ernstige bezwaren vrijheden kan genieten. Het OM heeft hoger beroep ingesteld en een aanzienlijk hogere straf geëist dan is opgelegd, zodat een reële kans bestaat dat klager in hoger beroep een hogere gevangenisstraf krijgt opgelegd. Ook zal het verlenen van verlof, gelet op de publiciteit rond de strafzaak, leiden tot grote maatschappelijke en politieke onrust. Er is geen recent rapport van de reclassering met een risicoanalyse ten aanzien van recidive.

De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden.

3.         De beoordeling

Klager ondergaat een gevangenisstraf van drie jaren met aftrek, wegens – kort gezegd – het medeplegen van het opzettelijk beschadigen van een gebouw met een antitankraketwapen.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij wil verlof om tijd met zijn familie door te brengen en de verjaardag van zijn neefje bij te wonen.

De beroepscommissie stelt voorop dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.

De Minister heeft klagers verzoek om algemeen verlof afgewezen, omdat – onder meer – het hoger beroep in zijn strafzaak nog loopt en de einddatum daardoor nog niet vaststaat. Het feit dat klager nog niet onherroepelijk is veroordeeld, staat, gelet op het bepaalde in artikel 14, eerste lid, onder b, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling), op zichzelf evenwel niet aan het verlenen van algemeen verlof in de weg. Nu zowel door het OM als door klager zelf hoger beroep tegen het vonnis in eerste aanleg is ingesteld en er geen concrete aanknopingspunten zijn dat de einddatum van klagers detentie zodanig zal komen te verschuiven dat hij niet meer voor het verlenen van algemeen verlof in aanmerking zou komen, kan het voormelde de bestreden beslissing niet dragen.

Voor zover aan de afwijzing van klagers verzoek om algemeen verlof ten grondslag is gelegd dat sprake is geweest van media-aandacht voor zijn strafzaak (in eerste aanleg), geldt dat het risico van maatschappelijke onrust bij een te verlenen algemeen verlof gelet op artikel 4, onder i, van de Regeling een contra-indicatie voor verlofverlening vormt. Daargelaten dat op dit moment van media-aandacht geen sprake meer is, is onvoldoende gemotiveerd en daarmee niet aannemelijk geworden dat het verlenen van algemeen verlof aan klager daadwerkelijk een risico van maatschappelijk onrust met zich brengt.

De Minister heeft verder aangevoerd dat het belang van klager bij de verjaardag van zijn neefje aanwezig te zijn, niet zwaarwegend genoeg zou zijn. De beroepscommissie overweegt in dat verband dat de mogelijkheid van algemeen verlof tot doel heeft veroordeelde gedetineerden in het laatste jaar van de aan hen opgelegde vrijheidsstraf in de gelegenheid te stellen zich geleidelijk op hun terugkeer in de maatschappij voor te bereiden. Anders dan incidenteel verlof en strafonderbreking, die zien op een tijdelijke en noodzakelijke afwezigheid buiten de inrichting in verband met gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer, vereist de wet een dergelijke noodzaak bij een verzoek om algemeen verlof niet. Het algemeen verlof is immers een periodiek terugkerende vorm van verlof die in het kader van resocialisatie kan worden ingezet.

Het MDO en de vrijhedencommissie hebben uitgesproken positief geadviseerd ten aanzien van klagers verzoek om algemeen verlof en daarbij overwogen dat klager met zijn gedrag en functioneren in de inrichting heeft laten zien gemotiveerd te zijn aan zijn toekomst te werken. Hij neemt al geruime tijd deel aan het plusprogramma, heeft bij urinecontroles nooit positief gescoord op het gebruik van verboden/verdovende middelen en heeft geen disciplinaire straffen opgelegd gekregen. De reclassering heeft het recidiverisico bovendien laag ingeschat. Gelet op deze omstandigheden, in samenhang en onderling verband met het voorgaande, dient de afwijzing van klagers verzoek om algemeen verlof als onredelijk en onbillijk te worden aangemerkt. Het beroep zal dan ook gegrond worden verklaard. De Minister zal worden opgedragen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan een nieuwe beslissing te nemen.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt de Minister op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen een termijn van twee weken na ontvangst van deze uitspraak.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. J.A.M. de Wit, leden, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 28 november 2019.

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven