Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5013/TB, 26 februari 2020, beroep
Uitspraakdatum:26-02-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:         R-19/5013/TB

betreft: [klager]            datum: 26 februari 2020

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.R. Ytsma, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een beslissing van 16 oktober 2019 van de Minister voor Rechtsbescherming, verder te noemen verweerder, alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 24 januari 2020, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (PI) Lelystad, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. A.R. Ytsma, en namens verweerder, […], werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Justitie en Veiligheid. 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

Verweerder heeft beslist klager na herbeoordeling te plaatsen in een voorziening voor langdurige forensisch psychiatrische zorg (LFPZ-voorziening) van FPC de Pompestichting (hierna: de Pompestichting), hetgeen moet worden begrepen als een beslissing tot het voortzetten van klagers verblijf in genoemde voorziening.

2.         De feiten

Klager is op 7 december 2005 geplaatst in de longstayvoorziening van FPC De Rooyse Wissel. Op 11 maart 2009 is klager geplaatst in de longstayvoorziening van de Pompestichting. De Landelijke Adviescommissie Plaatsing longstay forensische zorg (LAP) heeft op 29 juni 2017 geadviseerd na achttien maanden een herbeoordeling te laten plaatsvinden. In aanvulling op de herbeoordeling van de longstay van 2 november 2016 heeft het hoofd van de instelling op 6 maart en 19 juni 2018 aanvullende informatie verstrekt. Op 20 juli 2018 heeft de LAP haar advies aangehouden in afwachting van de zorgconferentie die op 16 juli 2019 heeft plaatsgevonden. Op 1 oktober 2019 heeft de LAP geconcludeerd dat het voorlopig geïndiceerd is de LFPZ-indicatie van klager voort te zetten. Op 16 oktober 2019 heeft verweerder besloten klagers plaatsing voort te zetten in de LFPZ-voorziening van de Pompestichting.

3.         De standpunten

Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. De opmerkingen die klager heeft gemaakt op 10 juli 2018 richting de LAP zijn nog steeds actueel. De opmerkingen van psycholoog C. zijn niet serieus genomen. De ‘veranderende zienswijze op zijn delicten’ alleen al maakt dat gekeken moet worden naar andere mogelijkheden, zoals het Kempehuis. Klager meent dat niet alle opties tegen het licht zijn gehouden. Het besluit is onzorgvuldig geweest, de zorgconferentie ten spijt. Klager meent dat hij het externe beveiligingsniveau van een LFPZ niet nodig heeft en dat daarom de LFPZ-indicatie niet langer gehandhaafd kan blijven. Klager vind het werk op de zorgboerderij leuk. Klager heeft niets gehoord over de medicatie. Klager is bereid deze wel te proberen, als dat tot minder bijwerkingen leidt. Klager staat positief tegenover medicatiegebruik. Klager verzoekt de behandeling van het beroep aan te houden nu onduidelijk is of er mogelijkheden zijn. Op dit moment is onduidelijk wat het vervolg zal zijn en of de minister zal besluiten klager te houden in de LFPZ.
Namens verweerder is inzake het beroep het volgende standpunt ingenomen. Tijdens de zorgconferentie van 16 juli 2019 zijn de mogelijkheden van plaatsing in een andere voorziening, zoals een zorgboerderij of een longcare-voorziening, onderzocht. Hoewel inderdaad geconstateerd wordt dat klager thans anders aankijkt tegen de gepleegde delicten, is de conclusie dat zijn problematiek op dit moment nog onvoldoende bewerkt is en/of dat nog onduidelijkheid bestaat over de wijze waarop het risicomanagement verantwoord vormgegeven zou kunnen worden. Plaatsing in een minder beveiligde setting wordt om die reden thans niet verantwoord geacht. Afgesproken is dat deskundige T. zal worden geconsulteerd aangaande de mogelijkheden van medicatie, waarbij tevens advies wordt gevraagd over hoe eventuele effecten kunnen worden getoetst. Verder zal hem worden gevraagd naar zijn idee over het benodigde risicomanagement en hoe dit het beste vormgegeven kan worden. Tevens zal de casus van klager door de Divisie Individuele Zaken worden voorgelegd aan zorgboerderijen om te bezien of er mogelijkheden zijn of kunnen ontstaan voor klager en wat zij aan risicomanagement kunnen bieden. De uitkomsten van de zorgconferentie zijn voorgelegd aan de LAP, die zich op basis daarvan aansluit bij de conclusie dat het voorlopig geïndiceerd is om de LFPZ-indicatie te handhaven. Tegen deze achtergrond is het gerechtvaardigd de LFPZ-plaatsing van klager voort te zetten. Indien zich andere mogelijkheden voordoen, kan de instelling een tussentijds verzoek tot opheffing van de LFPZ-status indienen. Klager heeft volgens de behandelcoördinator in december 2018 gezegd dat hij geen medicatie wil innemen. Als klager de medicatie toch wil innemen, dan zal hij dat bij de behandelcoördinator moeten aangeven. De zorgboederijen zijn aangeschreven en zullen aanwezig zijn bij de volgende zorgconferenties. Een eventuele plaatsing zal pas na langere tijd kunnen plaatsvinden. Verweerder meent dat de behandeling van het beroep niet moet worden aangehouden en vraagt zich af welk belang klager hierbij heeft. De effecten van medicatiegebruik zullen naar verwachting pas over lange tijd zichtbaar zijn, de aanhouding zou dan voor een lange periode zijn.

4.         De beoordeling

De beroepscommissie acht zich voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen en wijst het verzoek van klager om aanhouding van de behandeling van het beroep af.

Klager verblijft sinds 7 december 2005 in een longstayvoorziening, waarvan sinds 11 maart 2009 in de longstayvoorziening van de Pompestichting te Zeeland.

In paragraaf 4 van het Beleidskader langdurige forensisch psychiatrische zorg, in werking getreden op 1 januari 2019, is bepaald dat door middel van een periodieke toets door de LAP wordt beoordeeld of voortzetting van de plaatsing in een LFPZ-voorziening nog noodzakelijk is. Bij deze toets is het van belang de behandelingsvatbaarheid van de ter beschikking gestelde en het recidiverisico te onderzoeken. Uit de stukken blijkt dat bij klager sprake is van een positieve beweging. Klager is – zo concludeert de LAP in zijn advies van 29 juni 2017 - beter in staat zijn belevingswereld bespreekbaar te maken met de staf. Zijn opvattingen over pedofilie zijn enigszins gewijzigd. Het gebruik van libidoremmende medicatie is niet meer onbespreekbaar voor klager. Gelet hierop heeft de LAP in voornoemd advies de Pompestichting enkele overwegingen meegegeven voor de te volgen stappen. Op 6 maart en 19 juni 2018 heeft de Pompestichting in reactie op dit advies aanvullende informatie verstrekt aan verweerder. De Pompestichting constateert dat klager inderdaad meer openheid verschaft. Klager kan zich volgens de Pompestichting goed hanteren tijdens begeleide verloven. De Pompestichting wijst echter op het feit dat bij een overstap naar een zorgboerderij sprake dient te zijn van onbegeleide vrijheden. Dit wordt door de Pompestichting als onverantwoord geacht. Er is momenteel geen zicht op onbegeleid verlof. Klager zal volgens de Pompestichting eerst via een tussenstap, zoals een longcare voorziening, moeten laten zien dat de risicofactoren voldoende behandeld en gemanaged kunnen worden. Op 20 juli 2018 heeft de LAP bericht een advies over de voortzetting van klagers longstaystatus aan te houden tot na de te houden zorgconferentie. De LAP was er onvoldoende van overtuigd dat handhaving van een hoog beveiligingsniveau, zoals in de LFPZ geboden wordt, nog noodzakelijk is voor klager. De LAP vroeg zich af of het benodigde externe risicomanagement niet tevens afdoende gewaarborgd zou kunnen worden in een andere voorziening met een lager beveiligingsniveau. Tijdens de zorgconferentie van 16 juli 2019 is wederom geconstateerd dat klager langzaamaan enig besef lijkt te ontwikkelen over de schadelijkheid van zijn pedofiele opvattingen. Er is gewerkt aan een terugvalpreventieplan. Het zicht op risicosituaties is en blijft volgens de Pompestichting onvoldoende. Tijdens de zorgconferentie is ook gesproken over de inzet van niet-hormonale medicatie (Naltrexon) als onderdeel van het risicomanagement en het scenario klager vanuit de LFPZ toe te werken naar een zorgboerderij. In een overplaatsing naar een andere kliniek wordt echter geen meerwaarde gezien, overplaatsing naar een zorgboerderij is veel te snel en onverantwoord risicovol. Tijdens de zorgconferentie is de conclusie getrokken geen andere mogelijkheid te zien dan handhaving van klagers LFPZ-status en de hoop dat met de besproken koers meer duidelijkheid zal worden verkregen over uitstroom(on)mogelijkheden op een later moment. De Pompestichting heeft aangegeven dat mocht er aanleiding hiertoe zijn een tussentijds verzoek in te dienen de LFPZ-status op te heffen. 
De LAP adviseert uiteindelijk  in haar advies van 1 oktober 2019 de LFPZ-indicatie van klager voort te zetten. Op 29 november 2019 heeft psychiater T. zoals afgesproken tijdens de zorgconferentie verslag uitgebracht van een second opinion omtrent het medicamenteuze beleid bij de zedenproblematiek bij klager. Psychiater T. meent dat bij klager sprake is van een hoog recidive risico. Medicamenteuze behandeling met Naltrexon kan volgens psychiater T. de drang tot toenadering afremmen, maar gelet op het hoge recidiverisico is het de vraag of deze behandeling uiteindelijk tot een voldoende duurzame verlaging van het recidiverisico zal leiden om onbegeleide vrijheden mogelijk te maken. Psychiater T. acht het daarom van belang het effect gedurende één tot anderhalf jaar te monitoren tijdens de begeleide verloven. Dit kan het beste plaatsvinden in de huidige setting. In beroep heeft klager nog verwezen naar het verslag van psycholoog C. van 20 maart 2018 waaruit naar voren komt dat klagers opvattingen over pedofilie zijn gewijzigd. Psycholoog C. adviseert therapiegesprekken om het inzicht van klager te vergroten en een terugvalpreventieplan. Volgens psycholoog C. heeft plaatsing op een resocialisatie-afdeling de voorkeur boven een plaatsing vanuit de LFPZ naar een zorgboerderij. De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat een voortgezet verblijf van klager in een LFPZ-voorziening in de rede ligt. De gewijzigde opvattingen van klager en zijn bereidheid medicatie te gebruiken, bieden weliswaar enig perspectief, maar geven vooralsnog onvoldoende aanleiding klager over te plaatsen naar een behandelinrichting of resocialisatie-afdeling. De beroepscommissie neemt hierbij in aanmerking de opmerking van de Pompestichting tijdens de zorgconferentie dat een tussentijds verzoek om opheffing van de LFPZ-status zal worden ingediend als daar aanleiding voor is. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, drs. C.D. Witsenburg en drs. J.E. Wouda, leden,  in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 26 februari 2020

secretaris        voorzitter                    

Naar boven