Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5193/GB, 21 februari 2020, beroep
Uitspraakdatum:21-02-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         R-19/5193/GB

Betreft: [Klager]            datum: 21 februari 2020

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 28 oktober 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Zwolle te plaatsen ongegrond verklaard.

2.         De feiten

Klager is sinds 10 april 2019 gedetineerd. Hij verbleef in het PPC van de p.i. Zwolle. Van 11 december 2019 tot en met 22 januari 2020 heeft hij in het kader van observatie in het Pieter Baan Centrum verbleven. Vanaf 22 januari 2020 verblijft hij weer in het PPC van de p.i. Zwolle.

3.         De standpunten
3.1.      Klager heeft het beroep als volgt toegelicht. Hij heeft altijd in reguliere regimes verbleven en daarmee laten zien dat hij dat kan. Hij is in het kader van zijn voorgeleiding door een gedragsdeskundige van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) beoordeeld. Deze heeft op basis van klagers psychische gesteldheid forensische zorg geïndiceerd. Ten tijde van die beoordeling had klager echter amfetamine gebruikt en dat maakt hem psychotisch. Dit was ook de aanleiding van het door hem gepleegde delict. Tijdens intoxicatie wordt hij visueel en auditief psychotisch en paranoïde. Als hij geen amfetamine gebruikt, heeft hij geen last van dergelijke psychoses. Hij slikt ook al zes maanden geen antipsychotica en veroorzaakt al zes maanden geen problemen, omdat hij geen amfetamine gebruikt. Hij was alleen tijdens en voorafgaand aan de beoordeling door de gedragsdeskundige van het NIFP psychotisch en is dat nu niet meer. De overweging in de bestreden beslissing dat hij is aangehouden op verdenking van het wederrechtelijk toe-eigenen van een auto, het veroorzaken van een ongeval met die auto en vervolgens het verlaten van de plaats van het ongeval, klopt niet. Hij is niet doorgereden na het veroorzaken van een ongeval. Klager heeft tot zijn achttiende levensjaar in de gesloten psychiatrie onder toezicht van jeugdbescherming verbleven en daar een trauma opgelopen. Hij heeft dit zoveel mogelijk verwerkt en wordt nu weer met zijn oude trauma’s geconfronteerd. Het feit dat hem in het PPC medicatie kan worden toegediend is traumatisch en doet hem aan vroeger denken. Een verblijf in het PPC is dan ook niet goed voor hem.  
3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. De beslissing tot plaatsing van klager in het PPC van de p.i. Zwolle is genomen op grond van de indicatiestelling van het NIFP en het bevel tot bewaring van 12 april 2019. In de indicatiestelling is aangegeven dat klager direct vanuit de voorgeleiding ter stabilisatie en voor het laten plaatsvinden van diagnostiek in het PPC dient te worden geplaatst. In het PPC zou mogelijk verdere behandeling nodig zijn. Klager is het niet eens met zijn plaatsing in het PPC, maar hij erkent wel dat hij ten tijde van zijn voorgeleiding psychotisch was vanwege het gebruik van amfetamine. Het afgeven van een indicatie voor forensische zorg ter stabilisatie is dan ook niet onlogisch. Als klager meent dat de zorgindicatie inmiddels kan worden opgeheven, kan hij daartoe in het PPC een verzoek doen dat in het PPC met het hoofd behandeling zal moeten worden besproken. Als de zorgindicatie wordt opgeheven, zal klager in een regulier regime binnen de gevangenis worden geplaatst. Zolang de zorgindicatie van kracht is, ligt een plaatsing in het PPC evenwel in de rede.  

4.         De beoordeling
4.1.      In artikel 20c van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling) is bepaald dat in het PPC gedetineerden kunnen worden geplaatst ten aanzien van wie: a. in verband met een psychiatrische stoornis, een persoonlijkheidsstoornis, psychosociale problematiek, verslavingsproblematiek of een verstandelijke beperking, forensische zorg is geïndiceerd; b. in verband met de vraag of forensische zorg is geïndiceerd, nadere observatie is vereist.
4.2.      Uit de indicatiestelling van het NIFP van 12 april 2019 blijkt dat is geïndiceerd klager vanuit de voorgeleiding voor de rechtbank Haarlem in het PPC te plaatsen ter stabilisatie en voor diagnostiek. In het PPC is mogelijk ook verdere behandeling nodig. Nu kennelijk nadere observatie was vereist in verband met de vraag of forensische zorg is geïndiceerd, voldoet klagers plaatsing in het PPC aan de eisen van artikel 20c van de Regeling. Het feit dat klager erkent ten tijde van de beoordeling door de gedragsdeskundige van het NIFP psychotisch te zijn geweest onder de invloed van amfetamine onderschrijft enkel het belang hem nader te observeren om te beoordelen of forensische zorg is geïndiceerd. 
4.3.      Gelet op het voorgaande kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. J.W. Wabeke en drs. M.R. van Veen, leden, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 21 februari 2020.

secretaris        voorzitter

Naar boven