Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5198/TB, 28 januari 2020, beroep
Uitspraakdatum:28-01-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:         R-19/5198/TB

betreft: [klager]            datum: 28 januari 2020

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.W. Stoet, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een beslissing van 1 november 2019 van de Minister voor Rechtsbescherming, verder te noemen verweerder, alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing. Ter zitting van de beroepscommissie van 24 januari 2020, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. M.W. Stoet, en namens verweerder, […], werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Justitie en Veiligheid. 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

Verweerder heeft beslist klager over te plaatsen naar FPC Van der Hoeven Kliniek te Utrecht (hierna: Van der Hoeven Kliniek).

2.         De feiten

Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Op 2 juni 2008 heeft verweerder beslist klager te plaatsen in FPC Oostvaarderskliniek. Op 26 januari 2012 is vervolgens door verweerder beslist om klager te plaatsen in FPC Dr. S. van Mesdag (hierna: Van Mesdag). Op 4 december 2018 heeft de Van Mesdag verzocht om een observatieplaatsing van klager. Verweerder heeft op 22 januari 2019 beslist klager ter observatie te plaatsen in FPC de Pompestichting (hierna: de Pompestichting), alwaar klager op 24 januari 2019 is opgenomen. Verweerder heeft op 1 november 2019 beslist klager over te plaatsen naar de Van der Hoeven Kliniek. Deze overplaatsing was ten tijde van het instellen van het beroep nog niet gerealiseerd.

3.         De standpunten

Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager heeft zich binnen de Van Mesdag gehouden aan de voorwaarden die aan hem werden gesteld. Klager ziet de overplaatsing als een straf. Klager heeft geen fouten gemaakt. De resultaten in de Van Mesdag zijn positief. Op een gegeven moment is men zaken niet goed gaan interpreteren en werden zaken opgeschreven die niet juist zijn, namelijk dat klager mensen zou hebben bedreigd, een dreigende houding zou hebben aangenomen en dat met hem geen normale gesprekken mogelijk zijn. De begeleide en onbegeleide verloven verliepen steeds zonder incidenten. De Van Mesdag had klager al aangemeld voor de uitstroomunit. Klager zou worden geplaatst in cel 12. Deze cel wilde men echter vrijhouden en daarom zat klager nog op zijn oude afdeling. Het is klagers recht om geen inzage te geven aan de instelling in zijn financiën. Klager heeft hierover overleg gehad met zijn advocaat en hij wenst vanwege principiële redenen geen inzicht te geven in zijn privérekening. Dat klager daarvoor een hoge prijs betaalt, dat hoort dan bij het leven. Aan klager werden plotseling nieuwe voorwaarden gesteld (medicatie en inzicht in financiën).

De weigering van klager hieraan mee te werken maakt dat de Van Mesdag niet langer verder wilde op het ingeslagen pad. Klager mocht niet meer op onbegeleid verlof. Klager heeft naar zijn mening voldoende inzicht gegeven in zijn financiële situatie. Klager verblijft al sinds 2012 in de Van Mesdag en heeft al zijn aankopen besproken met de medewerkers. Klager heeft geen financiële problemen. Daarnaast is ook gesproken over het innemen van medicatie. Dit is besproken met de psychiater en in dat gesprek is hem gezegd dat het innemen van medicatie geen meerwaarde heeft. Vanuit de Van Mesdag is aangegeven dat zij het onverantwoord achten dat klager zonder inname van medicatie op onbegeleid verlof gaat en dat zij hierover een second opinion wensen. Klager is bereid hieraan mee te werken. Daarbij is hem in het vooruitzicht gesteld dat, indien een andere instelling vindt dat klager zonder medicatie op onbegeleid verlof mag, dat de Van Mesdag hiermee ook akkoord is. Aan klager is verzocht om vragen door te geven die hij belangrijk vond om beantwoord te zien. Klager had twee vragen, namelijk (a) hoe zij onschuldige verdachten terug in de maatschappij brengen in een redelijke termijn van zeven jaar en (b) hoe zij zich houden aan het recht op geen inzage in klagers privérekening. In de Pompestichting heeft klager een gesprek gehad met een seksuoloog. Klager wilde dat zij de eerder afgenomen anamnese bij het gesprek zou betrekken en dat zij aan de hand daarvan zouden bekijken wat er ontbrak en daar dan vervolgens mee verder te werken. Dit wenste de seksuoloog echter niet te doen. Hierom kreeg klager ruzie met de seksuoloog.

Bij klager is sprake van onmacht, niet van onwil. Klager is een deels bekennende en deels ontkennende verdachte. Klager zit al acht jaar in de Van Mesdag. In het begin waren er problemen met het stellen van een diagnose en klager heeft op verschillende afdelingen gezeten. Klager gedraagt zich in de instelling en tijdens de verloven goed. Al elf jaar lang is er geen sprake van fysieke agressie. Klagers weigering om inzage te geven is gelegen in het behouden van autonomie. Bij klager is geen sprake van een dreigend gevaar voor ontvluchting.

De instelling wilde klager medicatie laten innemen in de hoop dat hij zich daardoor wat meer open zou stellen en dat men hem wat beter zou leren kennen. Klager en zijn raadsman hebben vorige week een gesprek gehad bij De Pelmolen, de afdeling van de Van der Hoeven Kliniek waar klager is aangemeld. Hier werd ook als voorwaarde gesteld dat klager eerst inzage moet geven in zijn financiën, dan wel dat hij de rekening opheft of onder bewindvoering wordt gesteld. De Pelmolen houdt nog een plek vrij voor klager. Deze plek wordt vastgehouden tot en met dinsdag 28 januari 2020. Derhalve wordt verzocht om op korte termijn uitspraak te doen in onderhavige zaak, waarbij wordt verzocht de beslissing te vernietigen, nu deze in strijd is met de wet en kennelijk onredelijk. 

Namens verweerder is inzake het beroep het volgende standpunt ingenomen. De beslissing van 1 november 2019 is op goede gronden genomen. In april 2018 concludeerde de Van Mesdag dat over het algemeen een positieve ontwikkeling bij klager zichtbaar was op basis waarvan de instelling heeft besloten om toe te werken naar overplaatsing van klager naar een uitstroomunit. Kort na dit besluit ontstond een breuk in de samenwerking. Klager stelde zich dreigend op en de behandeling raakte in een impasse. Klager weigerde mee te werken aan een verlofvoorwaarde, namelijk het geven van inzicht in al zijn financiën. Het problematiseren hiervan leidde tot intimiderende en dreigende uitspraken van klager richting de sociotherapie. Bovendien was klager niet in staat om een constructief gesprek met het behandelteam aan te gaan. Vanuit veiligheidsoverwegingen werd het niet langer verantwoord geacht om de verloven met klager voort te zetten en om die reden werden zijn verloven opgeschort. Besloten is om een aantal interventies en voorwaarden in te zetten om zo te proberen de behandelimpasse te doorbreken. Klager bleef volharden in zijn weigering om mee te werken aan de verlofvoorwaarde van het geven van inzage in zijn volledige financiën. Vanwege de ontstane behandelimpasse is klager op 24 januari 2019 gedurende elf weken ter observatie in de Pompestichting geplaatst. Tijdens de observatieplaatsing werd eveneens de broze samenwerkingsrelatie met klager zichtbaar. De Pompestichting adviseerde klager in een zogeheten ‘longcare voorziening’ te plaatsen, waarbij als optie De Pelmolen is genoemd. De Van Mesdag concludeert dat na jarenlange investering de behandeling van klager vrijwel geen effect heeft gehad. Klager blijft de seksuele aspecten van de indexdelicten stellig ontkennen, waardoor te weinig zicht is op de relevante risicofactoren. Klager neemt geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn eigen aandeel en de bijdrage in de samenwerking. De Van Mesdag en de Pompestichting zijn unaniem van oordeel dat het recidiverisico onverminderd hoog is. Resocialisatie in de zin van toewerken naar uitgebreide onbegeleide verloven, transmuraal verlof of proefverlof wordt dan ook niet haalbaar geacht. De strekking van de beslissing van 1 november 2019 is dat klager in de Van der Hoeven Kliniek wordt geplaatst. Dat afdeling De Pelmolen als plaatsingsvoorwaarde klager verplicht inzicht in zijn financiën te geven, wordt niet aannemelijk geacht. Wel kan het op enig moment weer ter sprake komen wanneer klager voor onbegeleid verlof in aanmerking komt. Het inzicht geven in financiën voordat klager met onbegeleid verlof mag, is immers een gebruikelijke voorwaarde. Zowel de Pompestichting als de Van Mesdag hebben beide aangegeven dat zij op dit moment een uitstroomtraject niet de aangewezen weg achten voor klager en dat klager geplaatst dient te worden op een longcare voorziening. Daarbij is er geen reden voor klager om de plaatsing te zien als straf. De bedoeling van een plaatsing in een longcare voorziening is dat er nog steeds stappen vooruit worden gezet in de behandeling, maar dat daar meer tijd voor in acht wordt genomen, daardoor is er een lagere behandeldruk. Vanuit de Pompestichting en Van Mesdag wordt aangegeven dat zij denken dat klager daar baat bij zou hebben. Vanuit De Pelmolen heeft klager verlofmogelijkheden. Begin januari 2020 is vanuit de Van Mesdag aangegeven dat de huidige situatie van klager onveranderd is. Klager heeft dagbesteding. Hij werkt in de winkel en in de kantine, hij gaat naar onderwijs en heeft regelmatig contact met zijn moeder. Indien de Raad niet tijdig uitspraak kan doen, dan komt klager opnieuw op de wachtlijst. Hoe lang deze wachtlijst is, is onbekend. De beslissing ziet daarbij op plaatsing in de Van der Hoeven Kliniek en niet op plaatsing op een specifieke afdeling. De Van der Hoeven Kliniek is een behandelinrichting met verschillende afdelingen.

4.         De beoordeling

Bij de overplaatsing van ter beschikking gestelden dient verweerder op grond van artikel 6.2 van de Wet forensische zorg in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt;
b) de eisen die de verlening van forensische zorg aan de forensische patiënt gezien de aard van de bij hem geconstateerde psychische stoornis of verstandelijke beperking stelt, en
c) de forensische zorgbehoefte en het beveiligingsniveau zoals opgenomen in de indicatiestelling.

Uit de stukken komt naar voren dat de behandeling van klager in de Van Mesdag in een impasse is geraakt. Weliswaar werkte klager toe naar overplaatsing naar een uitstroomunit, maar vanwege klagers vasthoudende weigering om mee te werken aan de verlofvoorwaarde, namelijk het geven van inzicht in zijn financiën, raakte de behandeling in een impasse. Vervolgens werd het vanuit veiligheidsoverwegingen niet langer verantwoord geacht om de verloven met klager voort te zetten. Klager is vervolgens ter observatie in de Pompestichting geplaatst. Tijdens de observatieplaatsing werd eveneens de broze samenwerkingsrelatie met klager zichtbaar. De Pompestichting heeft aangegeven dat het behandelbeloop van klager laat zien dat hij baat heeft bij een omgeving met een lage behandeldruk, veel overzicht, structuur en lage eisen. Resocialisatie in de zin van toewerken naar uitgebreide onbegeleide verloven, transmuraal verlof of proefverlof wordt niet haalbaar geacht. Een plaatsing in een voorziening voor langdurig verblijf met veel zorg binnen een beveiligde setting met een laag tempo en een beperkte behandeldruk (longcare) kan worden overwogen. Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen, is de bestreden beslissing niet in strijd met de wet en kan deze, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. T.B. Trotman, voorzitter, drs. M.R. Daniel en dr. T. Jambroes, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris, op 28 januari 2020.

            secretaris                                voorzitter        

Naar boven