Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5321/GB, 12 februari 2020, beroep
Uitspraakdatum:12-02-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         R-19/5321/GB

Betreft: [Klager]            datum: 12 februari 2020

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. E. Janse, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 13 november 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar het huis van bewaring (h.v.b.) van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Zwolle (en eventueel het h.v.b. van de p.i. Veenhuizen) vanuit het h.v.b. van de locatie Hoogvliet afgewezen.

2.         De feiten

Klager is sinds 10 september 2019 gedetineerd. Hij verblijft in het h.v.b. van de locatie Hoogvliet.

3.         De standpunten
3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager wenst te worden overgeplaatst naar een inrichting in de buurt van zijn familie in Vledder (in het westen van Drenthe). Het is voor klagers vrouw lastig en belastend regelmatig bij klager op bezoek te komen vanwege de reisafstand en kosten die daarmee gepaard gaan. Op lange termijn zal het bezoeken van klager in de locatie Hoogvliet voor klagers vrouw en schoolgaande kinderen in zijn geheel niet te realiseren zijn. De Minister heeft klagers verzoek tot overplaatsing onder verwijzing naar artikel 24, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling) afgewezen. Klager begrijpt dat hij in beginsel in het arrondissement Rotterdam wordt geplaatst, nu daar de vervolging plaatsvindt. De Minister heeft evenwel onvoldoende rekening met de individuele situatie van klager en het verloop van de strafzaak gehouden. De inhoudelijke zitting van zijn strafzaak zal op zijn vroegst in de tweede helft van 2020 en waarschijnlijk zelfs pas eind 2020 plaatsvinden. De strafzaak zal dus niet op korte termijn worden afgerond, zodat klager mogelijk nog een jaar in een h.v.b. dient te verblijven. Voor zover de Minister stelt dat de door klager aangevoerde bezoekproblematiek inherent is aan het ondergaan van detentie en dat klager al regelmatig bezoek zou ontvangen, begrijpt klager dat hij in detentie beperkter is dan daarbuiten. Er dient evenwel rekening te worden gehouden met het beginsel van regionalisering. Het feit dat klager regelmatig bezoek ontvangt, neemt niet weg dat dit belastend is voor zijn vrouw en kinderen. Zij moeten voor een enkele reis naar de locatie Hoogvliet meer dan twee uur reizen en dit brengt hoge reiskosten met zich mee, die klagers vrouw nu al nauwelijks en op lange termijn niet meer kan opbrengen. Bovendien moeten klagers kinderen regelmatig lessen op school missen om hun vader te kunnen bezoeken, hetgeen niet wenselijk is. Het verblijf in de locatie Hoogvliet is in het kader van familiebezoek dan ook problematisch. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft positief geadviseerd ten aanzien van het verzoek tot overplaatsing en ook de directeur van de locatie Hoogvliet lijkt geen bezwaar te hebben tegen een overplaatsing. Uit de bestreden beslissing blijkt niet dat de Minister deze adviezen in de belangenafweging heeft meegenomen. Dit is merkwaardig, nu de afwijzing van het verzoek is gelegen in de voorkeur een gedetineerde in het arrondissement van vervolging te houden en het OM, dat baat heeft bij een dergelijke plaatsing, met geen woord over deze voorkeur rept. De Minister heeft niet onderbouwd waarom hij het positieve advies van het OM terzijde heeft geschoven. 
3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Bezoekproblemen zijn inherent aan het ondergaan van detentie en vormen, behoudens bijzondere omstandigheden, geen selectiecriterium. Klager ontvangt bezoek van zijn familie. Zijn vrouw kan voor de reiskosten naar de locatie Hoogvliet wellicht een bijzondere bijstand bij de gemeente aanvragen. Klager is preventief ingesloten voor het arrondissementsparket Rotterdam, zodat de plaatsing in de locatie Hoogvliet een juiste regionale plaatsing is. De p.i. Zwolle is bestemd voor gedetineerden die preventief zijn ingesloten voor het arrondissementsparket Oost-Nederland. Het is aan de Minister te besluiten een gedetineerde wel of niet over te plaatsen. Het OM geeft slechts advies en de Minister is niet verplicht dit advies op te volgen.

4.         De beoordeling
4.1.      In artikel 24, eerste lid, van de Regeling is bepaald dat de eerste plaatsing van een voorlopig gehechte gedetineerde die in afwachting is van berechting in eerste aanleg geschiedt in een h.v.b., bij voorkeur gelegen in of toegewezen aan het arrondissement van vervolging. Nu klager wordt vervolgd voor het arrondissement Rotterdam, ligt een plaatsing in een h.v.b. aldaar in beginsel voor de hand. In het tweede lid van voormelde bepaling is, voor zover hier relevant, echter ook bepaald dat de selectiefunctionaris (namens de Minister) de gedetineerde op grond van een verzoek bedoeld in artikel 18 van de Pbw naar een ander h.v.b. kan overplaatsen. 
4.2.      Namens klager is aangevoerd dat het voor klagers vrouw en (schoolgaande) kinderen problematisch is hem in de locatie Hoogvliet te bezoeken, nu een enkele reis voor hen ruim twee uur duurt en dit hoge reiskosten met zich meebrengt. Ook zijn klagers kinderen genoodzaakt lessen op school te missen om hem te kunnen bezoeken. Daarbij komt dat namens klager onweersproken is gesteld dat op korte termijn geen inhoudelijke behandeling van de strafzaak zal plaatsvinden. Gelet op het voorgaande en mede in aanmerking genomen dat het OM en de directeur van de locatie Hoogvliet positief over klagers verzoek hebben geadviseerd, is namens de Minister onvoldoende onderbouwd dat een plaatsing in een h.v.b. in het arrondissement van vervolging op dit moment noodzakelijk is en dat op dit plaatsingsbeleid in klagers geval geen uitzondering mogelijk is. Nu, gelet daarop, aan de bestreden beslissing een motiveringsgebrek kleeft, zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen. Zij zal de Minister opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt de Minister op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. J.W. Wabeke en drs. M.R. van Veen, leden, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 12 februari 2020.

secretaris        voorzitter

Naar boven