Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/5818/GB, 14 februari 2020, beroep
Uitspraakdatum:14-02-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         R-20/5818/GB

Betreft: [klager]            datum: 14 februari 2020

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R. den Ouden, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 20 januari 2020 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de oproep zich op 18 februari 2020 te melden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Middelburg, ongegrond verklaard.

2.         De feiten

Op 2 januari 2020 is klager opgeroepen zich op 18 februari 2020 te melden in de p.i. Middelburg, voor het ondergaan van 1602 dagen gevangenisstraf. Op 9 januari 2020 heeft klager hiertegen een bezwaarschrift ingediend dat op 20 januari 2020 door de Minister ongegrond is verklaard.

3.         De standpunten
3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klagers detentie zal onherroepelijk leiden tot zijn ontslag. Daarnaast is sprake van gezinsproblematiek. Klager heeft een woning in Hongarije, waar zijn vrouw en dochter in wonen. Indien klager in detentie zal komen zal het huis in Hongarije verkocht moeten worden zodat klagers vrouw en dochter naar Nederland kunnen verhuizen. Hiervoor is tijd nodig. Daarbij mag niet vergeten worden dat klager in Hongarije is veroordeeld tot een forse gevangenisstraf van 6,5 jaar terwijl hij voor hetzelfde vergrijp in Nederland, in het meest gunstige geval, veroordeeld zou zijn tot de maximale taakstraf. Van de opgelegde gevangenisstraf heeft klager bijna twee jaar in Hongarije onder zware detentieomstandigheden in voorarrest gezeten. Aansluitend heeft klager 2,5 jaar huisarrest gehad, een termijn die in Nederland volledig afgetrokken zou worden van de opgelegde straf maar wat in Hongarije slechts ten dele het geval is. Klager verzoekt het beroep gegrond te verklaren en verzoekt hem een termijn van zes maanden te geven om zaken te regelen voor zijn detentie.  Klager wenst het beroep mondeling toe te lichten. Op 3 februari 2020 heeft klagers raadsman schriftelijk een reactie gegeven op het verweer van de Minister. Op het moment dat klager een vast dienstverband aanging was klager nog niet opgeroepen. Daarmee stond de melddatum niet vast en was ook niet duidelijk in welk regime klager geplaatst zou worden. Hoewel het Hongaarse vonnis op 24 januari 2019 onherroepelijk is geworden, was niet duidelijk of - en zo ja, wanneer - Nederland de straf zou overnemen op grond van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (WETS). Het is ook onduidelijk of Nederland de volledige straf overneemt van Hongarije nu in Nederland voor hetzelfde vergrijp andere straffen gelden. Nederland kan de overgenomen straf naar eigen inzicht aanpassen. Dit is ook aangevoerd in klagers gratieverzoek. Klager heeft op 5 december 2019 pas kennisgenomen van het feit dat het vonnis door middel van de WETS door Nederland is overgenomen. Klager is naar Nederland verhuisd omdat hij een (nieuwe) detentie in Hongarije wilde vermijden en om een baan te vinden waarmee hij zijn gezin zou kunnen onderhouden. Klager runde in Hongarije een goedlopende onderneming in woondecoratie, maar die is door zijn detentie gestopt. Nu klager sinds mei 2019 werk in Nederland heeft, waar hij sinds januari 2020 een vast contract heeft, kan hij zijn vrouw en dochter in Hongarije financieel onderhouden. Het feit dat klagers detentie schadelijk zal zijn voor zijn 12-jarige dochter mag niet uit het oog worden verloren. Het verlenen van uitstel betekent niet dat de straf ongedaan wordt gemaakt, maar stelt klager wel in de gelegenheid zaken te kunnen regelen. Op 7 februari 2020 heeft klager schriftelijk een aanvulling gegeven op het beroep. Klager was graag in de gelegenheid gesteld het beroep mondeling toe te lichten, maar wil in ieder geval een schriftelijke reactie geven. Klager voert - kortgezegd - aan dat zijn vaste baan ook financiële zekerheid biedt voor de toekomst. Klagers vrouw heeft ook een toezegging van een baan in Nederland en zijn dochter kan naar een speciale school in Breda. Dit is nog niet gerealiseerd, omdat klagers toekomst - ook in afwachting van de uitkomst van het gratieverzoek - onzeker is. Klager leeft al geruime tijd gescheiden van zijn gezin, omdat hij al die tijd niet terug kon naar Hongarije in verband met de mogelijkheid dat hij aangehouden zou worden. Dit was erg zwaar, mede omdat klagers vrouw aan borstkanker leed. Tot op heden is zij onder controle en in behandeling in het ziekenhuis. Dit alles heeft een zware impact op het gezin gehad. Deze situatie en het vooruitzicht van klagers detentie is ook voor hun dochter zwaar. Zij beschikt over de Nederlandse nationaliteit en wenst graag naar Nederland te komen om herenigd te worden met haar vader. Klager neemt verantwoordelijkheid voor zijn straf, maar wenst een termijn om zaken te kunnen regelen om de detentieschade te kunnen beperken. Daarbij komt dat klagers moeder zeer afhankelijk is van medische zorg en hij hoopt haar te kunnen bijstaan. Klager hoopt op begrip voor zijn situatie.

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Het verlenen van uitstel op voor werk gerelateerde gronden heeft in de zaak van klager geen meerwaarde, gelet op de duur van de ten uitvoer te leggen straf, namelijk 1602 dagen. Er kan geen garantie gegeven worden dat klager zijn huidige werk na zijn detentie weer kan oppakken. Hierbij komt dat de opgelegde gevangenisstraf in januari 2019 onherroepelijk is geworden. Dat klager vervolgens in januari 2020 een vast dienstverband aangaat is zijn eigen verantwoordelijkheid. Dat klagers vrouw en kind in Hongarije wonen is geen omstandigheid die uitstel van de melddatum rechtvaardigt. Klager woont en werkt zelf in Nederland. Hij heeft voldoende tijd gehad om de nodige voorbereiding voor de tenuitvoerlegging te treffen, voor zowel zijn werk als het verkopen van de woning in Hongarije en het regelen van een verhuizing. Of klager binnen het gevangeniswezen in Hongarije een juiste behandeling heeft gehad, kan de Minister niet beoordelen. Feit is dat er tot overdracht van de opgelegde gevangenisstraf is besloten en dat de Nederlandse wetgeving over de ten uitvoerlegging van de onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van kracht is. De Minister verzoekt het beroep ongegrond te verklaren.

4.         De beoordeling
4.1.      Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. De beroepscommissie wijst dit verzoek af, omdat zij zich op basis van de stukken voldoende ingelicht acht om op het beroep te beslissen.
4.2.      Klager heeft verzocht om zes maanden uitstel van zijn melddatum. Als meest zwaarwegende redenen voor uitstel voert klager aan dat hij een vaste baan heeft in Nederland en dat zijn woning in Hongarije - waar zijn vrouw en kind wonen - verkocht moet worden, zodat zij ook naar Nederland kunnen verhuizen. De Minister heeft klagers bezwaar ongegrond verklaard, omdat klager al geruime tijd bekend is met de noodzaak tot ten uitvoerlegging van de in Hongarije opgelegde gevangenisstraf en omdat klager voldoende tijd heeft gehad om de gevolgen van zijn detentie te kunnen ondervangen.
4.3.      Het namens klager ingediende gratieverzoek heeft, op grond van het bepaalde in artikel 558a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, geen opschortende werking van rechtswege. Zodoende staat het door klager ingediende gratieverzoek en de eventuele uitkomst daarvan - evenals een eventuele aanpassing van het in Hongarije opgelegde vonnis - niet aan de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf in de weg.
4.4.      Hoewel de beroepscommissie begrijpt dat klagers situatie rond (de afhandeling van) het strafproces en zijn detentie zwaar en ingrijpend is, is zij van oordeel dat de bestreden beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk aangemerkt kan worden. De beroepscommissie overweegt daartoe dat de opgelegde gevangenisstraf - hoewel pas in december 2019 overgenomen door de Nederlandse autoriteiten - sinds januari 2019 onherroepelijk was. Om die reden heeft klager voldoende gelegenheid gehad om de gevolgen van een detentie voor zijn privésituatie te kunnen ondervangen, zoals het verkopen van de woning in Hongarije en zijn vrouw en kind naar Nederland te laten verhuizen en hier eveneens werk te vinden. Daarnaast heeft klager geen nadere stukken ter onderbouwing overgelegd. Niet gebleken is dat hij als kostwinner in het levensonderhoud van zijn vrouw en dochter voorziet en verantwoordelijk is voor de kosten van de woning in Hongarije. Hoewel de beroepscommissie begrijpt dat klagers vaste contract bij zijn werkgever van groot belang is, is dit, gelet op de duur van klagers detentie én gezien het feit dat klager een vast contract is aangegaan nadat hem bekend was geworden dat Nederland de in Hongarije opgelegde gevangenisstraf heeft overgenomen, geen omstandigheid op grond waarvan uitstel verleend zou moeten worden. De kans dat klager na afloop van zijn detentie bij zijn huidige werkgever terecht kan is op dit moment niet te beoordelen. Het argument met betrekking tot de medische situatie van klagers moeder is niet onderbouwd en niet is gebleken dat klager de zorg draagt voor zijn moeder. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard. Klager dient zich op 18 februari 2020 bij de p.i. Middelburg te melden.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, drs. M.R. van Veen en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van J.A. van der Veen, secretaris, op 14 februari 2020.

secretaris        voorzitter

Naar boven