Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4891/GB, 14 februari 2020, beroep
Uitspraakdatum:14-02-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         R-19/4891/GB

Betreft: […]       datum: 14 februari 2020

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. T.S. van der Horst, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 1 oktober 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar gericht tegen de beslissing hem te plaatsen in de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein.

2.         De feiten

Klager is sinds 25 februari 2019 gedetineerd. Hij verbleef in het huis van bewaring (h.v.b.) van de p.i. Grave. Bij beslissing van 15 april 2019 is hij op 2 mei 2019 in de gevangenis van de p.i. Nieuwegein geplaatst. Op 10 juli 2019 is hij overgeplaatst naar de gevangenis van de p.i. Vught.

3.         De standpunten
3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager is niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij niet op tijd bezwaar zou hebben ingediend. Hij was het echter wel eens met de beslissing, maar niet met de omstandigheid dat de uitvoering daarvan te lang op zich liet wachten. Dat was (binnen de bezwaartermijn) niet te voorzien. Kort na het indienen van het bezwaarschrift, is de overplaatsing alsnog gerealiseerd. Klager wil een tegemoetkoming voor de periode waarin hij te lang in het arrestantenregime heeft verbleven, van 15 april 2019 tot 2 mei 2019, en voor de omstandigheid dat hij 98 dagen op een beslissing op bezwaar heeft moeten wachten.
3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. De handelswijze van de raadsman is in strijd met de goede procesorde, nu in beroep een andere reden voor de verschoonbare termijnoverschrijding wordt aangevoerd dan in bezwaar. Klager is niet-ontvankelijk verklaard, omdat sprake is van een niet-verschoonbare termijnoverschrijding. Het bezwaar is te laat afgehandeld, maar de wet verbindt daaraan geen gevolgen.

4.         De beoordeling
4.1.      Klager was het (aanvankelijk) eens met de beslissing hem in de gevangenis van de p.i. Nieuwegein te plaatsen. Hij heeft daartegen bezwaar ingediend, omdat hij niet direct na de selectiebeslissing werd geplaatst..
4.2.      De plaatsing heeft hangende de bezwaarprocedure alsnog plaatsgevonden. Bovendien is klager inmiddels overgeplaatst naar de p.i. Vught. Daardoor heeft hij in beginsel geen belang meer bij het beroep en zou hij niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. In beroep is echter verzocht aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Daarom zal de beroepscommissie het beroep alsnog inhoudelijk beoordelen.
4.3.      De beroepscommissie stelt voorop dat de Pbw geen bezwaar- en beroepsprocedure kent die louter betrekking heeft op het feitelijk realiseren van een (over)plaatsing na een selectiebeslissing. Klagers bezwaar moet daarom worden begrepen en beoordeeld als een inhoudelijk bezwaar tegen de plaatsingsbeslissing.
4.4.      Klager is niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar, omdat hij dit meer dan zeven dagen na kennisname van de initiële beslissing heeft ingediend. Gelet op artikel 61, vijfde lid, in verbinding met artikel 17, tweede lid, van de Pbw, is het evenwel mogelijk dat die termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht. De vraag is of daarvan in dit geval sprake is.
4.5.      Nu klagers bezwaar rust op de omstandigheid dat de feitelijke overplaatsing te lang op zich heeft laten wachten, kan hem niet worden verweten dat hij meer dan zeven dagen na kennisname van de beslissing daartegen pas bezwaar heeft ingediend. Dat klager hier in beroep aan heeft toegevoegd dat hij op  advies van het personeel in de p.i. Grave nog enkele dagen zou hebben gewacht met het indienen van bezwaar, maakt dit, wat hier ook van zij, niet anders. De Minister heeft de termijnoverschrijding dus ten onrechte niet verschoonbaar geacht. De beroepscommissie zal de beslissing op bezwaar daarom vernietigen. Om proceseconomische redenen, zal de beroepscommissie het bezwaar zelf inhoudelijk beoordelen.
4.6.      Klager had recht op een spoedige uitplaatsing uit het arrestantenregime. Hoewel klager kennelijk zelf voorkeur had voor plaatsing in de gevangenis van de p.i. Nieuwegein – hij verzette zich daar althans niet tegen –, had hij ook in een andere gevangenis geplaatst kunnen worden. De Minister heeft bij uitstek zicht op de wachtlijsten van de diverse inrichtingen en had klager met het oog daarop ook in een andere gevangenis kunnen plaatsen, zelfs in weerwil van diens voorkeur. Het is de vraag of de Minister dat in dit geval had moeten doen.
4.7.      Klager is na iets meer dan twee weken geplaatst. Deze termijn is niet zodanig lang dat de Minister uit eigen beweging had moeten afzien van klagers plaatsing op de wachtlijst van de gevangenis van de p.i. Nieuwegein. Het bezwaar zal daarom ongegrond worden verklaard.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie  vernietigt de bestreden beslissing. Zij verklaart klager alsnog ontvankelijk in het bezwaar, maar verklaart dit bezwaar ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, J.G.A. van den Brand en drs. M.R. van Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. de Vries, secretaris, op 14 februari 2020.

secretaris        voorzitter

Naar boven