Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4864/TA, 18 februari 2020, beroep
Uitspraakdatum:18-02-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:         R-19/4864/TA

betreft: [klager]            datum: 18 februari 2020

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van het hoofd van de Pompestichting te Nijmegen, verder te noemen de instelling, gericht tegen een uitspraak van 25 september 2019 van de beklagcommissie bij genoemde instelling, gegeven op een klacht van […], verder te noemen klager, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 11 december 2019, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, is gehoord namens het hoofd van voormelde tbs-instelling […]. Klager heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord ter zitting. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft het voortduren van de maatregel van afdelingsarrest (PN 2019/061).
De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard en een tegemoetkoming toegekend van € 448,= (naast de door de directie aangeboden tegemoetkoming van € 75,=), op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten

Namens het hoofd van de instelling is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De instelling wenst te benadrukken dat zij de door de beklagcommissie geuite zorg en kritiek begrijpt. Naar aanleiding van klagers klacht is intern herhaaldelijk aandacht gevraagd voor het uitreiken van schriftelijke mededelingen van inperkende maatregelen als bedoeld in artikel 54 van de Bvt en de hoorplicht als bedoeld in artikel 53 van de Bvt en is het belang van het zorgvuldig handelen in deze weer expliciet benadrukt tijdens cursussen. De overweging van de beklagcommissie dat klagers klacht in volle omvang ontvankelijk dient te worden verklaard omdat er sprake zou zijn van het niet betrachten van de zorgplicht kan niet worden gevolgd. In de memorie van toelichting bij artikel 52 van de Bvt staat het volgende vermeld: Tegen een schending van het hoorrecht staat geen afzonderlijk beklag open: het betreft hier een formeel recht. Een dergelijke schending kan er wel toe leiden dat het beklag tegen de beslissing waaromtrent betrokkene vooraf had moeten worden gehoord door de beklag- of beroepscommissie gegrond wordt geacht. Het voorgaande is ook bevestigd in uitspraken van de Raad met kenmerk 06/3249/TA en 13/1485/TA. Klager heeft echter niet geklaagd over de inhoudelijke beslissing maar alleen over de niet nageleefde formaliteiten. Voorts kan de overweging van de beklagcommissie dat de termijnoverschrijding verschoonbaar zou zijn en dat om die reden klagers klacht in volle omvang ontvankelijk dient te worden verklaard, niet worden gevolgd. Klager is goed op de hoogte van de regels die gelden bij het indienen van klachten (getuige de hoeveelheid klachten die klager gedurende zijn verblijf binnen de Pompestichting heeft ingediend) en weet de weg naar de beklagcommissie goed te vinden. Klager heeft overigens ook zelf de keuze gemaakt om zich niet tot de maandcommissaris te wenden, hetgeen een optie was geweest en ook als mogelijkheid is geduid op het beklagformulier. Mocht uw Raad desondanks besluiten om klager volledig in zijn klacht te ontvangen, dan dient zijn klacht alleen formeel gegrond te worden verklaard (niet ook materieel) en de door de beklagcommissie toegekende tegemoetkoming te vervallen. Zoals tijdens de beklagzitting ook mondeling is toegelicht, is er van opzet geen sprake geweest. Gedurende de beperking van klagers bewegingsvrijheid is steeds door het behandelteam getoetst of de maatregel nog noodzakelijk was en waar mogelijk is 'op- en weer afgeschaald', hetgeen ook blijkt uit de maatregelen die in de periode van 16 november 2018 tot en met 23 april 2019 tussentijds aan klager zijn opgelegd en waar de hoor- en mededelingsplicht wel is nageleefd (17 december 2018 een maatregel afzondering, 24 februari 2019 een maatregel afzondering, 14 maart 2019 een maatregel separatie en 28 maart 2019 een maatregel afzondering). De conclusie dat gedurende de periode van 16 november 2018 tot en met 23 april 2019 de maatregel afdelingsarrest (die derhalve steeds is gehandhaafd gedurende de dagen dat er geen andere vrijheidsbeperkende maatregel van kracht was) inhoudelijk niet kon worden genomen, is niet nader gemotiveerd door de beklagcommissie en wordt derhalve door de instelling tegengesproken. Bij de ene patiënt staan bewegingsvrijheden en – beperkingen opgenomen in het behandelingsplan. In het andere geval is niets opgenomen in het behandelingsplan en dienen, indien een patiënt in zijn bewegingsvrijheid dient te worden beperkt, maatregelen te worden opgelegd. Indien het wordt opgenomen in het behandelingsplan kan hiertegen geen beklag worden ingesteld. Bewegingsvrijheden worden alleen in het behandelingsplan opgenomen, indien dit noodzakelijk is in het kader van de behandeling. Vanaf mei 2019 is klagers beperking in zijn bewegingsvrijheid opgenomen in het behandelingsplan. In de periode waarover klager klaagt zijn aan klager tussentijds maatregelen opgelegd (drie keer een maatregel afzondering en één keer een maatregel separatie). 
Klager heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep niet toegelicht.

3.         De beoordeling

Vast is komen te staan dat op 16 november 2018 aan klager een maatregel van afdelingsarrest is opgelegd als bedoeld in artikel 33, eerste lid, Bvt. Tot mei 2019 heeft het afdelingsarrest, gedurende de dagen dat er geen andere vrijheidsbeperkende maatregel van kracht was, doorgelopen. Op 17 december 2018 is een maatregel afzondering opgelegd evenals op 24 februari 2019. Op 14 maart 2019 is een maatregel separatie opgelegd en op 28 maart 2019 een maatregel afzondering. De beroepscommissie heeft niet kunnen vaststellen hoe lang deze afzonderlijke maatregelen hebben geduurd. De instelling heeft in beklag naar voren gebracht dat op 19 december 2018 opnieuw afdelingsarrest is opgelegd aan klager en dat verlenging heeft plaatsgevonden op 16 januari 2019, 13 februari 2019 en 13 maart 2019, een en ander zonder dat klager daarover is gehoord en hem schriftelijke mededelingen zijn uitgereikt. Het hoofd van de instelling voert in beroep aan dat de beklagcommissie klager ten onrechte in het beklag heeft ontvangen. Door klager is op 23 april 2019 een klaagschrift ingediend dat is binnengekomen bij de Commissie van Toezicht op 30 april 2019. In de toelichting bij de beklagcommissie heeft klager aangevoerd dat hij onterecht al maandenlang op een maatregel van afdelingsarrest verbleef. Op grond hiervan en de stelling in het klaagschrift dat klager door het ontbreken van schriftelijke beslissingen geen mogelijkheid heeft in beklag te gaan of om een schorsing te verzoeken, acht de beroepscommissie voldoende aannemelijk dat klager heeft bedoeld beklag in te stellen tegen het alsmaar voortduren van het afdelingsarrest, terwijl hij door het niet voldoen aan de wettelijke vereisten door de instelling niet in de gelegenheid is gesteld kennis te nemen van de (motivering van de) beslissing(en) en – zo begrijpt de beroepscommissie – desgewenst daartegen een rechtsmiddel aan te wenden. Verder staat als onweersproken vast staat dat klager in zijn interne bewegingsvrijheid is beperkt en dit niet in zijn behandelingsplan was opgenomen, zodat daartegen beklag openstaat. Klager kan daarom worden ontvangen in zijn klacht over de periode vanaf 14 december 2018. Het hoofd van de instelling heeft verder aangevoerd dat, als klager wel in zijn klacht kan worden ontvangen, de klacht alleen vanwege vormverzuim gegrond kan worden verklaard. Er was geen sprake van opzet bij het niet voldoen aan de vormvereisten en gedurende de beperking van klagers bewegingsvrijheid is volgens de instelling steeds door het behandelteam getoetst of de maatregel nog noodzakelijk was en is de maatregel waar mogelijk ‘op- en weer afgeschaald’. De instelling is het daarom niet eens met de inhoudelijke gegrondverklaring van de klacht en het toekennen van een tegemoetkoming van € 448,=. Onbetwist is dat de instelling bij in totaal vijf beslissingen vanaf 14 december 2018 betreffende het opleggen dan wel voortduren van afdelingsarrest aan klager heeft verzuimd hem daarover te horen en hem een gemotiveerde schriftelijke mededeling uit te reiken. Hiermee zijn wettelijke vereisten geschonden die de wetgever bewust in het kader van de rechtspositie van verpleegden in de wet heeft opgenomen. Schending daarvan is, zeker als het gaat om een langere periode als in klagers geval aan de orde is, als zeer ernstig aan te merken. Hieraan kan niet afdoen dat dit niet met opzet is gedaan. Klager komt dan ook een tegemoetkoming toe en de beroepscommissie zal deze vaststellen op vijf maal € 15,=, in totaal € 75,=. Nu in beklag en beroep onduidelijk is gebleven hoeveel dagen klager in totaal op afdelingsarrest heeft verbleven in de periode van 14 december 2018 tot aan zijn klacht en op welke gronden, is het niet mogelijk de beslissingen tot het opleggen en voortduren van het afdelingsarrest inhoudelijk te beoordelen. Daarom kan de door de beklagcommissie toegekende tegemoetkoming van € 448,= niet in stand blijven en zal de beroepscommissie de tegemoetkoming naar redelijkheid vaststellen op € 75,=.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep betreffende de gegrondverklaring van het beklag ongegrond, bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie met verbetering van de gronden, maar verklaart het beroep betreffende de hoogte van de aan klager toegekende tegemoetkoming gegrond en zal een lagere  tegemoetkoming vaststellen van tweemaal € 75,=, in totaal € 150,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J.H. van den Hombergh, voorzitter, mr. J.M.L. Niederer en drs. J.E. Wouda, leden,  in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris, op 18 februari 2020.

            secretaris                                voorzitter                    

Naar boven