Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4708/GA, 20 februari 2020, beroep
Uitspraakdatum:20-02-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:         R-19/4708/GA

betreft: [klager]            datum: 20 februari 2020

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.J. Serrarens, namens […], verder te noemen klager,gericht tegen een uitspraak van 6 september 2019 van de beklagcommissie bij de locatie Esserheem te Veenhuizen, en van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 18 december 2019, gehouden in de p.i. Lelystad, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. J.J. Serrarens, de heer […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de locatie Esserheem, en mevrouw […], stagiaire bij de afdeling juridische zaken van de locatie Esserheem. Nu een van de leden van de beroepscommissie niet tijdig ter zitting in de p.i. Lelystad aanwezig kon zijn vanwege vervoersproblemen, zijn partijen enkel door de voorzitter gehoord. De voorzitter heeft aan partijen meegedeeld dat de voltallige beroepscommissie uitspraak zal doen. Partijen zijn met deze gang van zaken akkoord gegaan. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van de klachten en de uitspraak van de beklagcommissie

De klachten betreffen
Eh-2019/130: een disciplinaire straf van een dag opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel ingaande op 26 maart 2019 wegens werkweigering en
Eh-2019/132: een disciplinaire straf van een dag opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel ingaande op 29 maart 2019 wegens werkweigering.
De beklagcommissie heeft de klacht met klachtnummer Eh-2019/130 op formele gronden gegrond verklaard. De klachten zijn voor het overige ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager erkent dat hij op 26 en 29 maart 2019 niet naar de arbeid is gegaan. Hij wist dat hij moest gaan werken als reiniger in een ruimte bij de werkzaal. Klager kan die werkzaamheden echter niet verrichten: hij kan niets met zijn (dominante) rechterarm en kan ook niet werken in een stofrijke omgeving. Klager is in de periode voor 26 maart 2019 door de medische dienst om deze redenen (geheel) arbeidsongeschikt verklaard. De medische dienst had in ieder geval aangegeven dat klager niet lang mag staan, dat zijn rechterhand gespaard moet worden en dat hij niet in stoffige ruimtes mag werken. Rond 26 maart 2019 werd desalniettemin door het personeel ineens van klager verlangd dat hij naar de werkzaal zou gaan. De inrichtingsarts heeft, voorafgaande aan deze opdracht, niet met klager gesproken over de wijziging van zijn status van volledig arbeidsongeschikt naar gedeeltelijk arbeidsongeschikt. Toen klager is overgeplaatst van de G-afdeling naar de L-afdeling, is kennelijk de status met betrekking tot zijn arbeids(on)geschiktheid gewijzigd, terwijl nog steeds sprake was van dezelfde beperking. Dit is op z’n minst opmerkelijk. Klager verbleef al drie maanden op de L-afdeling, toen hem opeens werd meegedeeld dat hij moest deelnemen aan de arbeid. In de inrichting geldt de regel dat na drie maanden achter de deur wegens arbeidsongeschiktheid, de deur tijdens het arbeidsblok open moet. Daar zat het personeel kennelijk niet op te wachten, waardoor opeens arbeid is gezocht voor klager. Gezien het feit dat klager op 26 maart 2019 ervan uitging dat hij (nog steeds) arbeidsongeschikt was voor de werkzaamheden die hij moest gaan uitvoeren, is het begrijpelijk dat hij niet naar de werkzaal is gegaan. Klager wist daarbij precies welke werkzaamheden hij moest gaan uitvoeren en dat hij die werkzaamheden niet kon uitvoeren; dat had hij eerder immers al aan den lijve ondervonden. Voordat hij arbeidsongeschikt werd verklaard had hij namelijk gewerkt op de werkzaal en zijn klachten zijn daardoor indertijd juist verergerd. Om te voorkomen dat zijn klachten opnieuw zouden verergeren, is hij op 26 en 29 maart 2019 niet (weer) naar de werkzaal gegaan. Het verrichten van arbeid op cel is aangeboden door het Hoofd arbeid en dat beschouwde klager als een redelijk alternatief, maar dit is uiteindelijk afgekeurd door de afdeling dan wel de directie. Klager stond ook positief tegenover het doen van werkzaamheden in de wasserette. Nu klager zelf een redelijk alternatief heeft aangeboden, is het opleggen van de disciplinaire straffen niet redelijk. De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Vast staat dat klager niet geheel arbeidsongeschikt is bevonden door een arts. Het is bijzonder dat klager op de G-afdeling als arbeidsongeschikt is aangemerkt. Daarop terugkijkend had men op die afdeling anders moeten beslissen. Feit blijft dat klager niet als geheel arbeidsongeschikt is aangemerkt, waarop is gezocht naar passende arbeid. Arbeid is immers verplicht binnen de inrichting. Het team professionele reiniging werd door het multidisciplinair overleg, waar het Hoofd arbeid deel van uitmaakt, als passende arbeid gezien voor klager. Binnen de reiniging kunnen allerlei aanpassingen worden gedaan om bijvoorbeeld de rechterhand te ontzien. Met klager zijn meerdere gesprekken gevoerd hieromtrent. Klager bleef echter weigeren naar de arbeid te gaan, terwijl hem duidelijk was dat hij niet arbeidsongeschikt was bevonden. Die vasthoudende houding en het gebrek aan bereidheid om het zelfs maar te proberen, maakt dat de disciplinaire straffen zijn opgelegd. 

3.         De beoordeling

Het beroep is blijkens het beroepschrift niet gericht tegen de gegrondverklaring op formele gronden inzake Eh-2019/130.

De beroepscommissie stelt op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting vast dat klager op de G-afdeling als arbeidsongeschikt is aangemerkt, maar op de L-afdeling, op basis van dezelfde klachten, gedeeltelijk arbeids(on)geschikt is bevonden. Hierop is in het multidisciplinair overleg gesproken over passende arbeid voor klager en hieruit is plaatsing in het professioneel reinigingsteam naar voren gekomen. Ondanks dat het multidisciplinair overleg klager geschikt achtte voor de werkzaamheden, heeft klager geweigerd de reinigingswerkzaamheden te verrichten. De directeur heeft toegelicht dat herhaaldelijk is gesproken met klager en de situatie aan hem is uitgelegd. Desondanks heeft klager geen enkele bereidheid getoond. Klager kon dan ook in redelijkheid als werkweigeraar worden aangemerkt. Voor zover klager stelt dat het Hoofd arbeid hem arbeid op cel heeft aangeboden, hetgeen overigens niet uit de stukken kan worden afgeleid, merkt de beroepscommissie op dat het Hoofd arbeid kennelijk (ook) de reinigingswerkzaamheden geschikt achtte, nu het Hoofd arbeid blijkens de inlichtingen van de directeur onderdeel uitmaakt van het multidisciplinair overleg. In het licht van voornoemde omstandigheden is de oplegging van de disciplinaire straffen wegens werkweigering niet onredelijk of onbillijk. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan – gelet op het voorgaande – naar het oordeel van de beroepscommissie dan ook niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie voor zover aan de orde, met aanvulling van gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, U.P Burke en drs. H. Heddema, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 20 februari 2020.

secretaris        voorzitter

Naar boven