Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/2191/GA, 18 februari 2020, beroep
Uitspraakdatum:18-02-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Zorgplicht  v

nummer:          R-18/2191/GA

betreft: [klager]            datum: 18 februari 2020

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 16 oktober 2018 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Almere, en van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 31 oktober 2019, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord klager, bijgestaan door mw. mr. K.J. de Vaan, optredend als waarnemer van mr. A.D. van Koningsveld en (in verband met de sluiting van de p.i. Almere) […], toenmalig vestigingsdirecteur van de p.i. Almere en thans werkzaam bij het Justitieel Complex Zaanstad.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het niet binnen een maand vaststellen van een verblijfsplan voor klager (AB-2018-448).
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven. De standpunten van klager en de directeur. Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Er is niet binnen een termijn van een maand een verblijfsplan opgesteld voor klager, terwijl artikel 18a van de Pbw dit wel vereist. Er is alleen een ‘concept verblijfsplan’ beschikbaar. In het concept verblijfsplan staat geen diagnose van de geestelijke en lichamelijke gesteldheid van klager. Evenmin zijn meerdere partijen betrokken geweest bij het opstellen ervan, hetgeen wel had gemoeten. Het concept verblijfsplan is daarmee een niet vastgesteld verblijfsplan en er is verder niets bijgewerkt of gewijzigd krachtens artikel 44h van de Penitentiaire maatregel (Pm). Het plan is daarom in strijd met artikel 18a van de Pbw. Het concept verblijfsplan is niet meer aangepast en in ruim een jaar zijn er enkel drie gesprekken met een psycholoog geweest, waarvan twee inhoudelijk. Het ontbreken van een verblijfsplan heeft verstrekkende gevolgen gehad voor klager. Er is geen traject voor hem vastgesteld en er wordt geen invulling gegeven aan de maatregel. Klagers onderliggende problematiek in de zin van een alcoholverslaving wordt daardoor niet aangepakt. Hij weet niet welke plannen er zijn en waar hij aan moet werken en hij weet evenmin of er nog een traject voor hem gerealiseerd gaat worden. Klager zit in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD), maar eigenlijk zit hij een verkapte detentie uit en is in een impasse geraakt. Hij heeft geen zicht op behandeling, maar werkt ook niet toe naar resocialisatie door middel van verloven. Verzoeken om de ISD-maatregel te beëindigen zijn niet toegewezen, omdat de onderliggende problematiek nog niet is behandeld. De p.i. belooft telkens een traject op te starten, maar dit gebeurt niet. De beklagrechter heeft in de uitspraak overwogen dat een concept verblijfsplan acceptabel is, mits het verdere traject van klager niet in het geding zou komen of vertraging zou oplopen vanwege het achterwege blijven van een definitief verblijfsplan. Het traject is duidelijk in het geding gekomen door het ontbreken van een verblijfsplan. Klager verzoekt een passende tegemoetkoming en geeft aan dat de een bedrag tussen de € 10,= en € 20,= per maand vertraging passend zou zijn, hetgeen een totaalbedrag van tussen de € 140,= / € 280,= zou opleveren. Klager herkent zich niet in het beeld dat door de directeur wordt geschetst. Klager heeft meegewerkt aan het door de rechtbank opgedragen onderzoek. De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Binnen de inrichting is het streven altijd geweest zo snel mogelijk een verblijfsplan op te stellen. Volgens de wet moet dit binnen de termijn van een maand. Het is de gebruikelijke werkwijze geweest om binnen de inrichting te starten met een concept verblijfsplan, dat wordt voorgelegd aan de gedetineerde. Daarin staan de zaken opgenomen waar op dat moment al uitvoering aan kan worden gegeven. Om een goed verblijfsplan op te stellen is het zaak met ketenpartners te overleggen. Dit is niet altijd mogelijk binnen de termijn van een maand. Het psychologisch onderzoek moet bijvoorbeeld worden uitbesteed. De rechtbank heeft eerder niet geoordeeld dat de p.i. het werk niet goed heeft gedaan. Wel moest het traject nog worden voortgezet. Klager heeft vier dagen na zijn binnenkomst in juli 2018 een intake gehad met de casemanager, is kort daarna aangemeld voor de training Kies voor Verandering, er is een overzicht aangevraagd bij het CJIB en hij is aangemeld voor schuldhulp. Al deze zaken zijn opgenomen in het concept verblijfsplan en daar is ook uitvoering aan gegeven. Ongeveer twee weken na klagers binnenkomst heeft hij een intake gehad met de psycholoog. Daarnaast is gekeken of klager onderzocht zou kunnen worden bij De Waag, maar klager wilde dit niet. Hij vond dat niet nodig, omdat hij eerder was onderzocht. In februari 2019 is het psychologisch onderzoek gestart en eind maart volgde terugkoppeling van het onderzoek en aanvullend trajectbepalingsoverleg. Daarna is klager aangemeld voor een klinische opname. Klager vraagt om diagnostiek, maar wil of wilde daaraan niet meewerken. Er is wel degelijk een traject voor klager uitgezet, maar dit traject werd door hem niet geaccepteerd.  

2.         De beoordeling

Uit artikel 18a van de Pbw volgt dat de directeur ervoor moet zorgen dat er binnen een maand na binnenkomst in een inrichting voor stelselmatige daders, zoveel mogelijk in overleg met de gedetineerde, een verblijfsplan wordt opgesteld. In artikel 44g van de Pm staat opgenomen dat het plan in zijn geheel of in gedeelten wordt vastgesteld door de directeur en artikel 44h vermeldt dat het verblijfsplan kan worden gewijzigd. In het geval van klager is binnen twee weken een verblijfsplan opgesteld en door de directeur en door klager ondertekend. Dit plan is aangeduid als een ‘concept’ verblijfsplan en voorts staat vermeld: ‘versie 1’. In het plan staat het verslag van een gesprek tussen de casemanager en klager opgenomen, alsook een viertal in te zetten gedragsinterventies en welke actie al is ondernomen. Zo is klager al opgegeven voor de training Kies voor Verandering en voor Surant in verband met zijn schuldenproblematiek. De onderdelen ‘diagnose lichamelijke en geestelijke gezondheid’, ‘trajectbepaling’ en ‘begeleidingsplan’, waarbij die laatste twee behoren te worden ingevuld door een psycholoog, zijn in het concept verblijfsplan niet ingevuld. De directeur heeft naar voren gebracht dat zo snel mogelijk een verblijfsplan voor gedetineerden wordt opgesteld, maar dat het – praktisch - niet altijd mogelijk is om binnen de termijn van een maand alle onderdelen definitief in te vullen. Het plan wordt echter wel degelijk aangevuld. De beroepscommissie stelt voorop dat enkel het woord ‘concept’ niet maakt dat niet kan worden gesproken van een verblijfsplan als bedoeld in artikel 18a van de Pbw. In het geval van klager is dit verblijfsplan binnen een maand opgesteld, zij het, in elk geval voor wat betreft de versie die in het bezit is van de beroepscommissie, niet helemaal volledig. Niet helder is geworden wanneer de onderdelen met betrekking tot de diagnostiek in het verblijfsplan zijn ingevuld. Klager heeft evenwel volgens de mededeling van de directeur ongeveer twee weken na binnenkomst een intake gehad met de psycholoog. Gelet op het feit dat het verblijfsplan in zijn geheel of in delen kan worden opgesteld en aangevuld, en voldoende aannemelijk is geworden dat klagers lichamelijke en geestelijke gezondheid na zijn binnenkomst binnen de termijn van vier weken is onderzocht, komt de beroepscommissie tot het oordeel dat niet kan worden geconcludeerd dat de directeur onvoldoende invulling heeft gegeven aan zijn zorgplicht. Evenmin is gebleken dat klagers traject enige hinder heeft ondervonden van het feit dat eerst sprake was van een ‘concept verblijfsplan’.  Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie dan ook niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

3.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, met aanvulling van gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S. Djebali, voorzitter, J.G.A. van den Brand en drs. M.J. Selnick Marzullo, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Simpelaar, secretaris, op 18 februari 2020

secretaris         voorzitter

Naar boven