Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-20/2910/SGB, 29 januari 2020, schorsing
Uitspraakdatum:29-01-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          : S-20/2910/SGB

Betreft : [verzoeker]                                                                      datum: 29 januari 2020

 

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. K. Canatan, namens […], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie Roermond. Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 73, vierde lid, juncto artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de tenuitvoerlegging van de beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister) van 5 december 2019, verzoeker te selecteren voor overplaatsing naar de gevangenis van de locatie Roermond. De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het bezwaarschrift van 12 december 2019,  het op 24 januari 2020 ingediende beroepschrift tegen de fictieve weigering van de Minister om op het bezwaarschrift te beslissen, alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de Minister van 27 januari 2020.

1.         De beoordeling

In beginsel kan, gelet op het bepaalde in artikel 73, vierde lid, van de Pbw, gelezen in verband met artikel 66, eerste lid, van de Pbw, pas schorsing worden verzocht als de Minister het bezwaarschrift ongegrond heeft verklaard en verzoeker tegen die ongegrondverklaring beroep heeft ingesteld. Dit beginsel lijdt slechts uitzondering in die gevallen waarin de beslissing van de Minister lang op zich laat wachten of in die gevallen waarin sprake is van uitzonderlijke omstandigheden. De Minister heeft het bezwaarschrift op 12 december 2019 ontvangen en hierop thans nog niet beslist. De voorzitter overweegt dat de termijn van zes weken, zoals is neergelegd in artikel 17, vierde lid, van de Pbw, is verstreken en de beslissing van de Minister dus te lang op zich laat wachten, zodat verzoeker kan worden ontvangen in zijn verzoek. De voorzitter stelt voorop dat in het kader van een verzoek om schorsing van een beslissing van de Minister slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing van de Minister is genomen in strijd met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de beslissing van de Minister. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval. Bij beslissing van 28 november 2019 heeft de Minister  verzoeker geselecteerd voor overplaatsing naar de gevangenis van het Justitieel Complex (JC) Zaanstad, omdat verzoekers verblijf op de afdeling voor beheersproblematische gedetineerden van de penitentiaire inrichting Vught niet meer noodzakelijk was. De Minister geeft aan dat bij de keuze voor het JC Zaanstad rekening is gehouden met de beschikbare celcapaciteit en de reisafstand van verzoekers bezoek, zijn gezin dat uit de regio Rotterdam komt. Vervolgens heeft de Minister verzoeker op 5 december 2019 geselecteerd voor overplaatsing naar de gevangenis van de locatie Roermond, omdat ten tijde van de beslissing van 28 november 2019 abusievelijk verzoekers plaatsing op de lijst van gedetineerden met een vlucht-/maatschappelijk risico (GVM-lijst) niet is onderkend. Vanwege die status dient verzoeker in een inrichting met een hoog beveiligingsniveau te worden geplaatst, wat het JC Zaanstad niet heeft en de locatie Roermond wel. De Minister geeft aan dat bij de keuze voor de locatie Roermond rekening is gehouden met de beschikbare celcapaciteit. De voorzitter overweegt dat niet afdoende is gemotiveerd waarom een verblijf in het JC Zaanstad niet (langer) mogelijk is met het oog op het vereiste beveiligingsniveau en een overplaatsing naar de locatie Roermond daarom noodzakelijk is. Het is de voorzitter niet gebleken waarom eventuele veiligheidsrisico’s in verband met verzoekers status op de GVM-lijst niet op een andere – minder beperkende – wijze kunnen worden ondervangen in het JC Zaanstad, bijvoorbeeld door middel van het opleggen van toezichtmaatregelen door de directeur in het kader van verzoekers plaatsing op de GVM-lijst. Bovendien is niet gebleken dat – anders dan bij de beslissing van 28 november 2019 – rekening is gehouden met de reisafstand van verzoekers bezoek, namelijk zijn gezin met jonge kinderen dat uit de regio Rotterdam komt. Voor zover de Minister de bestreden beslissing heeft gemotiveerd door naar de celcapaciteit in de locatie Roermond te verwijzen, is niet nader onderbouwd dat en waarom – voor zover een overplaatsing al direct noodzakelijk is – de locatie Roermond de enige inrichting is waar verzoeker op korte termijn kan worden geplaatst. Gelet op het voorgaande heeft de Minister – naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – de bestreden beslissing onvoldoende gemotiveerd, zodat deze beslissing zodanig onredelijk en onbillijk moet worden geacht dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van die beslissing. Het verzoek zal worden toegewezen.

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de beslissing van de Minister met onmiddellijke ingang totdat is beslist op het bezwaarschrift.

Aldus gedaan door mr. A.M.G. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Vogel, secretaris op 29 januari 2020.

            secretaris        voorzitter

Naar boven