Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-20/2902/SGA, 27 januari 2020, schorsing
Uitspraakdatum:27-01-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

DBT  v

Nummer          : S-20/2902/SGA

Betreft : [verzoeker]   datum: 27 januari 2020

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. T. van Assendelft de Coningh, namens […], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichting Krimpen aan den IJssel. Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 20 januari 2020, inhoudende de terugplaatsing van verzoeker in het basisprogramma (degradatiebeslissing). De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 23 januari 2020 (IJ-2020-000052 en IJ-2020-000053) alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 24 januari 2020.

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval. Namens verzoeker wordt gesteld dat de degradatiebeslissing onvoldoende is gemotiveerd nu enkel structureel “groen” gedrag wordt benoemd en niet duidelijk wordt waarom incidenteel “rood”/”oranje” gedrag tot degradatie moet leiden. Voorts is de beslissing te laat genomen. Bij het nemen van een degradatiebeslissing dient de directeur volgens vaste rechtspraak van de beroepscommissie niet alleen het gedrag dat leidt tot de bestreden beslissing te noemen, maar ook het structurele (waaronder het positieve) gedrag en dient hij een belangenafweging te maken die voor verzoeker en voor de (voorzitter van de) beroeps-en de beklagcommissie kenbaar is. Uit de inlichtingen van de directeur, waaronder de bestreden beslissing, komt naar voren dat de degradatiebeslissing is genomen naar aanleiding van het “rode” gedrag van verzoeker. Hierbij is benoemd dat tijdens een celinspectie op 18 december 2019 een smartphone is aangetroffen bij verzoeker. Hoewel de directeur in diens reactie op het schorsingsverzoek aangeeft dat bij verzoeker reeds op 8 oktober 2019 een smartphone is aangetroffen, ontbreekt deze informatie in de bestreden beslissing en is het de voorzitter niet gebleken dat deze gedraging is meegewogen in de door de directeur gemaakte belangenafweging. Nu een enkel strafwaardig feit in beginsel geen zelfstandige grond kan zijn voor degradatie en in de bestreden beslissing alleen de “rode” gedraging van 18 december 2019 is benoemd, voldoet de belangenafweging van de directeur gelet op het voorgaande – naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – niet aan de daaraan gestelde vereisten en kan deze daarom de bestreden beslissing niet dragen. Het verzoek zal dan ook worden toegewezen.

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende klaagschrift zal hebben beslist.

Aldus gedaan door mr. A.M.G. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Vogel, secretaris, op 27 januari 2020.

secretaris                                voorzitter

Naar boven