Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/2978/SGA, 7 januari 2004, schorsing
Uitspraakdatum:07-01-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 03/2978/SGA

Betreft: [klager] datum: 7 januari 2004

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 5 januari 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie De IJssel te Krimpen aan den IJssel.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde locatie d.d. 2 januari 2004, inhoudende de oplegging van dedisciplinaire straf van opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel voor de duur van vijf dagen, ingaande op 2 januari 2004 om 16.20 uur en eindigende op 7 januari 2004 om 16.20 uur, wegens belediging van het personeelen/of familieleden daarvan.

De voorzitter heeft kennis genomen van de schriftelijke inlichtingen van de directeur d.d. 6 januari 2004. Blijkens een schriftelijke mededeling van de secretaris van de beklagcommissie bij voormelde locatie was er op 6 januari 2004(nog) geen klaagschrift ontvangen. De voorzitter heeft voorts kennis genomen van de nadere inlichtingen van de raadsman van verzoeker, mr. G.V. van der Bom, d.d. 6 januari 2003.

1. De standpunten van verzoeker en van de directeur
Door en namens verzoeker is het verzoek schriftelijk toegelicht. Daarbij is het volgende aangevoerd. De aan hem vanwege een uitspraak naar een penitentiair inrichtingswerker (p.i.w.-er) opgelegde disciplinaire straf is onnodiglang. De directeur heeft bovendien niet, zoals wettelijk vereist, binnen 24 uur beslist over het opleggen van een disciplinaire straf. Immers, verzoeker werd op 1 januari 2004 omstreeks 10.15 uur verslag aangezegd door de p.i.w-eren de directeur heeft eerst op 2 januari 2004 om omstreeks 16.30 uur het verslag afgehandeld.

Uit de inlichtingen van de directeur komt onder meer het volgende naar voren. Op 1 januari 2004 om 10.20 uur heeft een p.i.w.-er verzoeker verslag aangezegd omdat verzoeker die p.i.w.-er had beledigd. Verzoeker heeft, gelet op destrekking van het verslag en omdat het nieuwjaarsdag was, op 1 januari 2004 normaal deelgenomen aan het dagprogramma. Op 2 januari 2004 wilde de directeur het verslag zo spoedig mogelijk afhandelen. Daarvoor wilde hij echter eerstde rapporteur spreken. Diens dienst begon die dag om 13.00 uur. Toen de directeur na het gesprek met de rapporteur, het was toen inmiddels 15.00 uur, verzoeker wilde horen was deze in gesprek met de psycholoog. Het verslag isvervolgens om 16.20 uur afgehandeld.

2. De beoordeling
Uit de inlichtingen van de secretaris van voormelde beklagcommissie komt naar voren dat (nog) geen klaagschrift van verzoeker is ontvangen. Verzoeker heeft in zijn schorsingsverzoek te kennen gegeven een klaagschrift te hebbeningediend. De ervaring leert dat het enige dagen kan duren voor een klaagschrift bij de beklagcommissie ontvangen is. Gezien het vorenstaande acht de voorzitter het vooralsnog aannemelijk dat een klaagschrift is ingediend.

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan wordenonderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is omthans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.
Het verweer van verzoeker – zo begrijpt de voorzitter –omtrent het door de directeur in strijd met het bepaalde in artikel 50, tweede lid, van de Pbw niet zo spoedig mogelijk beslissen op het aan verzoeker aangezegde verslag slaagtniet. Volgens verzoeker geldt daarvoor een termijn van vierentwintig uur. De wet noch de wetsgeschiedenis noemen evenwel zo een termijn. De beroepscommissie heeft eerder overwogen dat er geen dwingend voorgeschreven maximaletijdsduur is, bij overschrijding waarvan een beslissing niet meer zo spoedig mogelijk genomen zou zijn (BC 19 mei 2000, 00/512/GA). De vierentwintiguurstermijn waaraan verzoeker refereert, ziet op de uitreiking van de beslissing vande directeur, die onverwijld dient te geschieden. Daarbij heeft de minister in de Memorie van Toelichting aangegeven dat daarvoor in beginsel een termijn van vierentwintig uur geldt. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitterheeft de directeur, daarbij gelet op de omstandigheden van het geval, zo spoedig mogelijk beslist nadat hem het verslag is gedaan.
Het verzoek zal, nu naar het voorlopig oordeel van de voorzitter ook overigens geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die tot een toewijzing van het verzoek zouden moeten leiden, worden afgewezen

3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.

Aldus gedaan door mr. J. Lamens, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 7 januari 2004.

secretaris voorzitter

Naar boven