Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/0702/GA (onderdeel II), 03/1024/GA, 03/1287/GA, 03/1491/GA,, 22 januari 2004, beroep
Uitspraakdatum:22-01-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/702/GA (onderdeel II), 03/1024/GA, 03/1287/GA, 03/1491/GA,
03/1578/GA, 03/1584/GA, 03/1587/GA en 03/1597/GA,

betreft: [klager] datum: 22 januari 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van vier op respectievelijk 21 maart 2003, 18 april 2003, 20 juni 2003 en 9 juli 2003 bij het secretariaat vande Raad ingekomen beroepschriften, ingediend door mr. J. Serrarens, advocaat te Maastricht, namens

[...], verder te noemen klager,
en van vijf op respectievelijk 20 maart 2003, 23 april 2003, 19 juni 2003, 9 juli 2003 en 10 juli 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften van klager,

gericht tegen vijf uitspraken van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, te weten:
- een uitspraak d.d. 4 april 2003, welke aan klager en de directeur is verzonden op 15 juni 2003,
- een uitspraak d.d. 30 mei 2003, welke aan klager en de directeur is verzonden op 13 juni 2003,
- drie uitspraken d.d. 17 juni 2003, welke aan klager en de directeur is verzonden op 2 juli
en gericht tegen vier uitspraken van de beklagcommissie bij voornoemde p.i., te weten:
- een uitspraak d.d. 5 maart 2003 welke aan klager en de directeur is verzonden op 13 maart 2003,
- een uitspraak d.d. 14 april 2003, welke aan klager en de directeur is verzonden op 26 juni 2003,
- een uitspraak d.d. 30 mei 2003, welke aan klager en de directeur is verzonden op 13 juni 2003,
- een uitspraak d.d. 23 juni 2003, welke aan klager en de directeur is verzonden op 4 juli 2003,

alsmede van de overige stukken.

Ter zitting van de beroepscommissie van 19 december 2003, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klagers raadsvrouwe mr. J. Serrarens, advocate te Maastricht, en de heer [...], unit-directeur van de extra beveiligde inrichtingNieuw Vosseveld (e.b.i.) te Vught.
Klager is niet ter zitting gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de beklagen en de uitspraken van de beklagcommissie en de beklagrechter
a. het niet mogen corresponderen in de Koerdische taal op 20 september 2002, 31 december 2002, 16 januari 2003, 17 januari 2003, 20 januari 2003 en 24 januari
2003;

b. het via de telefoon niet mogen spreken in de Koerdische taal op 29 december 2002, 16 januari 2003, 17 januari 2003 en 20 januari 2003;
c. de verwijdering van processtukken uit de verblijfsruimte op 13 januari 2003;
d. de controle van inkomende en uitgaande geprivilegieerde post op 24 januari 2003;
e. de bejegening van klager en de uitvoering van het regime in de e.b.i.; en
f. het niet uitreiken van een deel van de door klager bestelde en betaalde winkelgoederen op 31 december 2003.

De beklagcommissie en de beklagrechter hebben klager deels niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklagen en de beklagen voor het overige ongegrond verklaard.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De raadsvrouwe geeft aan dat klager in beginsel gehoord wenst te worden gehoord op zijn klachten. Hij wil daarbij met name nadere informatie geven met betrekking tot de problematiek van het corresponderen in de Koerdische taal.Klager heeft tijdens een eerdere zitting van de beroepscommissie reeds woordenboeken Koerdisch-Nederlands getoond. Daaruit kan blijken dat het vertalen van die correspondentie een eenvoudige zaak moet zijn. De raadsvrouwe heeft ineen eerder stadium correspondentie tussen haar en de directeur overgelegd. Het komt er in het kort op neer dat het mogelijk is te vertalen en gesprekken te vertolken. Een probleem is echter dat het Tolkencentrum geen vertalerslevert maar enkel gekwalificeerde tolken. De directeur stelde echter naast de voorwaarde dat de tolken gescreend moeten worden ook de voorwaarde dat die tolken een woordelijk verslag dienen te maken van het vertaalde gesprek. HetTolkencentrum heeft vervolgens aangegeven dat er een modus gevonden zou moeten kunnen worden voor het maken van een dergelijk verslag. De vraag is echter of dit nodig is. Gesprekken worden steeds simultaan vertaald. Er zal bij datvertalen door de directeur of een medewerker van de inrichting ter plaatse een beoordeling van de inhoud van het gesprek plaats dienen te vinden. De directeur houdt echter vast aan zijn eis van een woordelijk schriftelijk verslag.Klager vraagt zich af of dit in de inrichting de voor alle gedetineerden geldende vaste procedure is. Als dat niet het geval is wordt er kennelijk in klagers geval een uitzondering gemaakt. Dat kan echter niet. Klager heeftinmiddels vijfeneenhalf jaar niet meer met zijn moeder en zijn jongste kind kunnen communiceren. Dit valt niet te rijmen met het bepaalde in art. 8 van het Europees verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden(EVRM). Daarnaast is het onderhavige verbod buiten iedere proportie. De directeur had klagers belang zwaarder moeten laten wegen. Naar de mening van klager zijn er onvoldoende ernstige praktische bezwaren om hem met zijn moeder enkind in het Koerdisch te laten spreken. Het schriftelijk communiceren is een groter probleem. Er is geen door Nederland erkend diploma voor vertalers in de Koerdische taal. Daarom volgt het Kwaliteitsregister vertalers debeleidslijn om alle individuele vertalers in de Koerdische taal voorlopig in te schrijven en vervolgens te beoordelen. Er zijn dus wel vertalers in de Koerdische taal beschikbaar. Hun kwaliteit zal moeten worden onderzocht doorofwel het eerdergenoemde Kwaliteitsregister of door een hoogleraar van de Universiteit van Utrecht, die de deskundige is op het gebied van de Koerdische taal. Overigens is het zo dat de tot heden gemaakte vertalingen in klagersstrafzaak kennelijk als voldoende worden beschouwd om hem te veroordelen maar onvoldoende voor het controleren van zijn correspondentie. Dat bevreemdt klager.

Ten aanzien van het niet uitreiken van bestelde en betaalde winkelgoederen heeft de raadsvrouwe nog het volgende naar voren gebracht. Klager heeft een aantal goederen waarvoor door hem reeds was betaald, niet uitgereikt gekregen.Dat niet-uitreiken is door de p.i.w.-er [...] opzettelijk gedaan. Klager heeft een deel van de door hem bestelde goederen later alsnog uitgereikt gekregen. Het personeel van de e.b.i. heeft de taak om winkelgoederen uit te leveren.Overigens heeft klagers hongerstaking slechts enkele dagen geduurd. Een deel van de niet-uitgereikte goederen, zoals de courgette en de thee, had daarna gewoon uitgereikt kunnen worden. Dat zijn geen (snel) bederfelijke waren.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De directeur wil op een goede manier met de in de inrichting geldende regels omgaan. Correspondentie moet worden vertaald door gecertificeerde vertalers. De directeur acht het verder wenselijk duidelijke vertalingen te hebben van degesprekken en correspondentie die klager voert. Alles moet kunnen worden vertaald. De directeur heeft navraag gedaan bij alle hem bekende vertaalbureaus. Een van de problemen die daarbij op zijn weg kwamen is dat het Koerdisch geenschriftelijke taal is. De directeur heeft wel geprobeerd om voor klager, die in een andere dan in de huisregels genoemde talen wenst te corresponderen, een uitzondering te maken en op die manier rekening te houden met zijn belangen.Ten aanzien van de vertalingen in de strafzaak geldt overigens dat die nu goed genoeg worden geacht, maar tijdens het strafproces steeds door klager en de verdediging op hun juistheid zijn aangevochten, maar overigens geldt te dienaanzien dat ieder instantie zijn eigen verantwoordelijkheid heeft. De directeur heeft getracht om voor klager een oplossing te vinden. De regels omtrent het communiceren in een buitenlandse taal worden vermoedelijk binnenkortaangepast. De directeur wil de vrijheid hebben om in verband met humanitaire redenen uitzonderingen te kunnen maken op die regel. Hij wil de betreffende huisregels niet op de helling zetten. Bij de nieuwe regelgeving zou steeds hetcriterium van de ‘eenheidstaal’ een rol moeten spelen. De problemen worden overigens door wijziging van de regelgeving niet opgelost. De directeur is van mening dat hij ten aanzien van klagers probleem zo goed mogelijk heeftgetracht om tot een oplossing te komen. De directeur wil graag een duidelijke vertaling en kan daarom niet instemmen met de door en namens klager voorgestelde oplossing.
Ten aanzien van het gestelde achterhouden van een deel van de door klager in de inrichtingswinkel bestelde en betaalde goederen, bestrijdt de directeur de verdachtmakingen naar het personeel. De directeur heeft navraag gedaanomtrent die levering. Klager heeft toen een deel van de door hem bestelde goederen verdeeld onder andere gedetineerden. Klager hield op dat moment een hongerstaking. De overige niet-verstrekte goederen zijn, nu het hier bederfelijkewaren betroffen die niet bewaard konden blijven, conform de geldende regels weggegooid.

3. De beoordeling
Namens klager is te kennen gegeven dat klager de klachten mondeling wil toelichten. De beroepscommissie acht zich echter voldoende voorgelicht om de zaken op basis van de voorhanden gegevens af te doen.

De beroepscommissie overweegt allereerst dat zij om proces-economische redenen alle uitspraken waarvan beroep zal vernietigen en de onderliggende beklagen in één uitspraak zal afdoen.

De beroepscommissie zal de onderdelen a en b van de beklagen, gelet op onderling verband en samenhang, gezamenlijk beoordelen. In de huisregels van de e.b.i. is opgenomen dat gesprekken met bezoek, telefonische gesprekken encorrespondentie in beginsel dienen te worden gevoerd in een van de meest gangbare Europese (standaard)talen – te weten: Nederlands, Engels, Frans, Duits, Spaans of Italiaans – dan wel het Turks of Marokkaans. Voorts is in dehuisregels bepaald dat de gevoerde gesprekken -telefonisch dan wel met bezoek- en schriftelijke stukken zo nodig worden vertaald. Daarbij geldt steeds de eis dat die vertaling binnen een redelijke termijn moet kunnen plaatsvinden
Klager wenst, in afwijking van de hiervoor genoemde hoofdregel, te communiceren (mondeling en schriftelijk) in de Koerdische taal. Nu de hiervoor genoemde hoofdregel de directeur de mogelijkheid biedt om aan een gedetineerdetoestemming te geven in een andere taal te communiceren, is het niet toestaan daarvan vatbaar voor beklag. Klager is dus ontvankelijk in zijn beklag.

De directeur heeft in beroep gemotiveerd aangevoerd waarom het aan klager in dit geval niet wordt toegestaan te communiceren in de Koerdische taal. Hij heeft daarbij in het bijzonder aangevoerd dat het niet mogelijk bleek om tolkenc.q. vertalers te vinden die voldeden aan de – mede gelet op de aard van het regime van de e.b.i. en de status van de daar verblijvende gedetineerden – door de directeur gestelde eisen. De beroepscommissie acht de beslissing van dedirecteur om aan klager geen toestemming te geven om mondeling dan wel schriftelijk te communiceren in de Koerdische taal niet in strijd met een in de inrichting geldend wettelijk voorschrift, terwijl die beslissing, bij afwegingvan alle in aanmerking komende belangen, ook niet onredelijk of onbillijk moet worden geacht. In dit geval weegt klagers persoonlijk belang, te weten het belang van gesprekken en/of correspondentie met familieleden in de Koerdischetaal, niet op tegen het belang van de directeur op – mede gelet op de e.b.i.-status van klager – handhaving van het strikte veiligheidsregime van de e.b.i. Het beroep van klager op het bepaalde in artikel 8 van het EVRM kan nietslagen nu het aan de lidstaten is overgelaten om bij wettelijk voorschrift en met inachtneming van de in dat artikel vermelde voorwaarden van die bepaling af te wijken. Zulks is hier het geval.
Deze beklagen moeten daarom ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van de verwijdering van processtukken uit klagers verblijfsruimte(onderdeel c van de beklagen), overweegt de beroepscommissie dat deze klacht reeds eerder door de beklagcommissie gegrond is verklaard in haar uitspraakmet kenmerk 4402/02. Het door de directeur tegen die beslissing ingestelde beroep is door de beroepscommissie bij uitspraak van 24 maart 2003 ongegrond verklaard. Nu het thans in beroep aan de orde zijnde beklag identiek is aan hetbeklag waarop de beroepscommissie eerder heeft beslist, kan klager niet worden ontvangen in dat onderdeel van zijn beklagen.

Ten aanzien van de bejegening van klager door personeel van de e.b.i. en het in de e.b.i. gevoerde regime (onderdeel e van de beklagen), overweegt de beroepscommissie dat deze beklagen niet zien op beslissingen als bedoeld inartikel 60, eerste lid, van de Pbw. Klager moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dat onderdeel van het beklag.

Met betrekking tot het beklag ten aanzien van de controle van geprivilegieerde post (onderdeel d) overweegt de beroepscommissie als volgt:
Het beklag is gericht tegen de omstandigheid dat het personeel bij de controle van de post gericht aan of afkomstig van instanties bedoeld in artikel 37, eerste lid, van de Pbw, in strijd met het daaromtrent in de Pbw bepaalde,tevens kennis neemt van de inhoud van die poststukken. Dit onderwerp van het beklag is eerder door de beroepscommissie beoordeeld. Bij de behandeling van dat beroep (met kenmerk 03/184 e.v., uitspraak d.d. 16 september 2003) heeftde directeur aangevoerd dat geprivilegieerde post wordt behandeld overeenkomstig het bepaalde in artikel 36, derde lid, van de Pbw en het daaromtrent bepaalde in artikel 4.5.3 van de huisregels van de e.b.i. Er wordt enkelgecontroleerd of er zich geen contrabande bij de post bevindt. De inhoud van de post wordt niet gecontroleerd of gelezen. De beroepscommissie acht voldoende aannemelijk dat geprivilegieerde post enkel wordt gecontroleerd opaanwezigheid van contrabande en dat van de inhoud van het betreffende schrijven geen kennis wordt genomen bij die controle. Hetgeen door en namens klager daaromtrent naar voren is gebracht maakt dit oordeel niet anders. Ditonderdeel van het beklag zal daarom ongegrond worden verklaard.

Voor zover het beklag is gericht tegen het niet-uitreiken van (een deel van) door klager bestelde en betaalde winkelgoederen (onderdeel f) overweegt de beroepscommissie dat de uitreiking van bestelde winkelgoederen in de e.b.i.behoort tot de opgedragen taak van het dienstdoende personeel. Een beweerd gebrek in de uitvoering van die taak is vatbaar voor beklag. Klager is daarom ontvankelijk in zijn beklag. Door de directeur is aangevoerd dat klager zelfeen deel van de door hem bestelde winkelgoederen onder medegedetineerden heeft verdeeld c.q. laten verdelen en dat een ander deel niet aan klager kon worden uitgereikt omdat klager een hongerstaking voerde en het bederfelijke waarbetrof. Dit onderdeel van het beklag moet daarom ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
D beroepscommissie vernietigt de in beroep aan de orde zijnde uitspraken van de beklagcommissie en de beklagrechter.
Zij verklaart de beklagen ten aanzien van de onderdelen a, b, d en f ongegrond en verklaart klager niet-ontvankelijk ten aanzien van de onderdelen c en e van de beklagen.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, mr. D.J. Dee en mr. J. Lamens, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 22 januari 2004

secretaris voorzitter

Naar boven