Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4822/GA, 4 februari 2020 , beroep
Uitspraakdatum:04-02-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

ummer:         R-19/4822/GA

betreft: [klager]            datum: 4 februari 2020

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.E. Hok-a-Hin, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 20 september 2019 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Zwolle, en van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 18 december 2019, gehouden in de p.i. Lelystad, zijn gehoord klagers raadsvrouw mr. C.E. Hok-a-Hin en mevrouw […], namens de directeur van de p.i. Zwolle. Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag betreft een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel wegens het invoeren en in bezit hebben van pillen en softdrugs (Z1-2019-000684).

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De gevonden contrabande zijn niet van klager. Uit de onderliggende stukken blijkt niet waar de contrabande precies zijn aangetroffen op klagers cel. Bovendien staan de celdeuren de hele dag open, waardoor niet kan worden uitgesloten dat de contrabande toebehoren aan een medegedetineerde. Voorts is nimmer aangetoond dat daadwerkelijk sprake is geweest van contrabande. De goederen zijn immers nimmer getest. Nu niet vaststaat dat sprake is van ‘verboden’ stoffen, kan volgens klager geen disciplinaire straf worden opgelegd. Voor zover de medische dienst enige vaststelling heeft gedaan, moet dit blijken uit het dossier. In dit kader wordt verwezen naar een uitspraak van de beroepscommissie van 4 november 2014, met kenmerk 14/2148/GA waarin is geoordeeld dat de amfetaminetest geen verslag is opgemaakt en daarom niet getoetst kon worden of daadwerkelijk sprake was van amfetamine. Daarbij is het onaannemelijk dat aan de buitenkant van een pil te zien is welke stof de pil bevat. Het argument dat door de medewerkers van de medische dienst is vastgesteld dat sprake is van contrabande, kan dan ook niet worden gevolgd. De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Op grond van de huisregels is klager zelf verantwoordelijk voor hetgeen zich op zijn cel bevindt. Op 20 juli 2019 is naar aanleiding van een tip van buiten tijdens een spitactie diverse contrabande aangetroffen op klagers eenpersoonscel. De tipgever gaf aan dat klager in het bezit zou zijn van pillen, hasj en een kleine telefoon. De contrabande zijn aangetroffen, met uitzondering van de telefoon. Toen klager gehoord werd over de aangetroffen contrabande, gaf hij aan de middelen ingenomen te hebben omdat hij zich ging melden wegens een openstaande zaak. Het bezit van de contrabande gaf hij hiermee toe en ook dat het verboden goederen betrof, anders zou hij het niet gaan inleveren. Ook tijdens het luchten heeft klager toegegeven dat het een stomme actie was, die volgde uit zijn verslaving. Navraag heeft uitgewezen dat de contrabande is aangetroffen in een hoek van klagers cel tussen kleding. De medicatie wordt in de inrichting zelf getest. De pillen zijn aan de medische dienst getoond en zij hebben vastgesteld dat het om diazepam gaat. De medische dienst weet hoe bepaalde medicatie eruit ziet en beschikt ook over testbuisjes. Ook is de politie ingeschakeld in deze en ook uit hun test is gebleken dat het om amfetamine gaat. Klager heeft met de invoer van contrabande de orde, rust en veiligheid in de inrichting willens en wetens in gevaar gebracht. De opgelegde straf is daarom redelijk en billijk.

3.         De beoordeling

Naar het oordeel van de beroepscommissie is voldoende vast komen te staan dat klager betrokken is geweest bij de invoer en/of het in bezit hebben van contrabande in de inrichting. De volgende feiten en omstandigheden neemt zij hierbij in aanmerking. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting komt naar voren dat de inrichting op 20 juli 2019 een telefonische tip heeft ontvangen. De tipgever gaf aan dat klager in het bezit is van pillen, hasj en een kleine telefoon. Hierop is een spitactie uitgevoerd en zijn in klagers cel hasj en pillen aangetroffen. Voorts is nog van belang dat klager op een eenpersoonscel verbleef. Dat de contrabande aan een medegedetineerde toebehoren, is niet aannemelijk geworden en bovendien is klager zelf verantwoordelijk voor de goederen op zijn cel. Verder neemt de beroepscommissie in aanmerking dat klager recentelijk was binnengekomen op de GHB-afdeling en (kennelijk) bekend is met verslavingsproblematiek. Tijdens het horen gaf klager te kennen de middelen te hebben ingenomen omdat hij zich ging melden op het politiebureau vanwege een openstaande zaak. Namens de directeur is ter zitting toegelicht dat klager ook tijdens het luchten heeft toegegeven dat hij de contrabande heeft ingevoerd en dat het een ‘stomme actie’ was. De medische dienst heeft de pillen herkend als zijnde diazepam en ook de politie heeft bevestigd dat het amfetamine betreft.
Gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, is de beroepscommissie van oordeel dat voldoende vast is komen te staan dat klager de contrabande heeft ingevoerd en/of in bezit heeft gehad in de inrichting én dat sprake is van verboden middelen. Hierop kon de directeur in redelijkheid beslissen om een disciplinaire straf op te leggen, die overigens niet in strijd is met het landelijk sanctiebeleid. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie dan ook niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, U.P. Burke en drs. H. Heddema, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 4 februari 2020.

secretaris     voorzitter

Naar boven