Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/2214/GA, 29 januari 2004, beroep
Uitspraakdatum:29-01-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/2214/GA

betreft: [klager] datum: 29 januari 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 12 september 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 1 september 2003 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, welke op 8 september 2003 aan klager en de directeur is verzonden

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde p.i. in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw mr. J. Serrarens, advocaat te Maastricht, om het beroep schriftelijk toe telichten. Door de uitvoerige uiteenzetting van standpunten door de raadsvrouw van klager acht de beroepscommissie zich ook zonder mondelinge toelichting van klager en zijn raadsvrouw voldoende voorgelicht, welk standpunt klagersraadsvrouw vanwege het principiële karakter van de zaak kan billijken.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de aanwezigheid van inrichtingspersoneel bij een gesprek met de inrichtingsarts.

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Klager is van mening dat de beklagrechter hem en zijn raadvrouw hadden moeten horen, alvorens te beslissen op het onderhavige beklag. Het beroep heeft betrekking op de condities waaronder klager met de inrichtingsarts diende tecommuniceren op 21 juli 2003. Op die dag sprak klager met de inrichtingsarts over medische klachten. Klager was toen geboeid. Klager had grote bezwaren tegen de aanwezigheid van personeelsleden tijdens dat gesprek. Klager heeft diebezwaren toen ook kenbaar gemaakt. Klager is van mening dat de aanwezigheid van het personeel een onaanvaardbare inbreuk op zijn recht op privacy betekent. Voorts vond klager die aanwezigheid van dat personeel bezwaarlijk omdat diepersoneelsleden zich, zoals steeds als klager met een arts spreekt, in het gesprek met de arts mengden. De inrichtingsarts heeft tegenover klager aangegeven dat hij zich aan de inrichtingsregels diende te houden en klager dus nietbuiten aanwezigheid van het inrichtingspersoneel mag onderzoeken. De directeur heeft aangevoerd dat toezicht tijdens het bezoek aan de arts noodzakelijk zou zijn omdat zich in de spreekkamer/onderzoeksruimte van de arts voorwerpenbevinden die een gevaar kunnen vormen voor de veiligheid in de inrichting. Gedetineerden in de extra beveiligde inrichting (e.b.i.) worden bij het bezoek aan de arts evenwel zodanig geboeid, dat het voor hen volstrekt onmogelijk isom die voorwerpen onder hun bereik te brengen. Er was daarom geen noodzaak voor de schending van klagers privacy. Een en ander levert een schending op van het bepaalde in artikel 8 van het Europees verdrag voor de rechten van demens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De aanwezigheid van personeel tijdens het bezoek aan een arts is eerder door het European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman and Degrading Treatment or Punishment (CPT) felbekritiseerd in haar rapport van 1998. In november 2002 heeft het CPT die eerder geuite kritiek nogmaals herhaald. Het CPT heeft daarbij aanbevelingen gedaan hoe het contact tussen de e.b.i.-gedetineerde en de arts diende teverlopen. Die aanbevelingen worden door de Staat en de directeur van de e.b.i. genegeerd. Een en ander is ook in strijd met de Europese gevangenisregels, waarin is bepaald:
”The medical officer shall have the care of the physical and mental health of the prisoners and shall see, under the conditions and with a frequency consistent with hospital standard, all sick prisoners, all who report illness orinjury and any prisoner to whom attention is specially directed.”
De permanente aanwezigheid van personeel bij de consulten in de e.b.i. wijkt af van de in Nederland op dit moment bestaande ziekenhuisnormen. Voorts geldt nog dat artsen op grond van artikel 88 van de Wet beroepen in de individuelegezondheidszorg (Wet BIG) een geheimhoudingsplicht hebben. Van de in de inrichting werkende artsen wordt in feite verlangd dat zij hun geheimhoudingsplicht stelselmatig schenden.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet nader toegelicht.

3. De beoordeling
Voorzover het beroep de klacht betreft, dat er sprake is geweest van gebreken bij de behandeling door de beklagrechter, kan dit niet tot een gegrondverklaring van het beroep leiden, nu in beroep een nieuwe behandeling van het beklagplaats vindt.

De ontvankelijkheid van het beklag.

(i) Het wettelijk kader voor de onderhavige klacht is als volgt:
a. Art 60 van de Penitentiaire Beginselenwet luidt:

1. Een gedetineerde kan bij de beklagcommissie beklag doen over een hem betreffende door of namens de directeur genomen beslissing.
2. Met een beslissing als bedoeld in het eerste lid wordt gelijkgesteld een verzuim of weigering om te beslissen. Het nemen van een beslissing wordt geacht te zijn verzuimd of geweigerd, indien niet binnen de wettelijke of, bij hetontbreken daarvan, binnen een redelijke termijn een beslissing is genomen.

b. Art. 4.2 van de Huisregels EBI, versie maart 2003 luidt:

Medische verzorging
()
Indien nodig kunt u middels het indienen van een verzoekbriefje de aan de inrichting verbonden arts, verpleegkundige, tandarts of fysiotherapeut consulteren tijdens een vast spreekuur.
()
Tijdens het bezoek aan c.q. van één van de bovengenoemde personen zult u altijd geboeid worden en zal het personeel toezicht houden.
Bovendien is het mogelijk om een vertrouwelijk gesprek te voeren met één van de bovengenoemde personen, waarbij u door middel van een glazen wand van elkaar gescheiden wordt.

De klacht betreft de toepassing op verzoeker van een algemene regeling (namelijk die van de Medische verzorging) waarin geen discretionaire bevoegdheden zijn neergelegd. Van een ten opzichte van klager individueel genomen beslissingvan de directeur is geen sprake. Op grond van art. 60 van de Penitentiaire beginselenwet staat derhalve geen beklag open.

(ii) Dit kan uitzondering lijden indien een algemene regeling in strijd moet worden geacht met een hogere regeling en in zoverre buiten toepassing zou behoren te blijven (vgl. 99/0577/GA A). Gesteld dat de bestreden regeling instrijd met hogere regeling zou zijn, zou de vraag van de ontvankelijkheid zich concentreren op de in het individuele, concrete geval getroffen veiligheidsmaatregelen rond de medische zorgverlening hetgeen dan zou dienen te wordenbeschouwd als uitvloeisel van een beslissing van de directeur. Over die beslissing zou dan kunnen worden geklaagd, en daarom zou het beklag dan ontvankelijk zijn

(iii) Omtrent de klacht dat artikel 4.2 van de huisregels van de EBI wegens strijd met art. 8 EVRM onverbindend is ten aanzien van het voorschrift dat gedetineerden (onder meer) de arts geboeid en in tegenwoordigheid vanpersoneelsleden dienen te bezoeken, overweegt de beroepscommissie het volgende. Artikel 8 van het EVRM luidt:

1. Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, deopenbare orde of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

Art. 42 Penitentiaire Beginselenwet (Pbw) luidt, voor zover relevant:

1. De gedetineerde heeft recht op verzorging door een aan de inrichting
verbonden arts of diens vervanger.
2. (...)
3. De directeur draagt zorg dat de aan de inrichting verbonden arts of diens
vervanger:
a. regelmatig beschikbaar is voor het houden van een spreekuur;
b. op andere tijdstippen beschikbaar is, indien dit in het belang van de
gezondheid van de gedetineerde noodzakelijk is;
c.(...)
4. De directeur draagt zorg voor:
a. de verstrekking van de door de aan de inrichting verbonden arts of diens
vervanger voorgeschreven medicijnen en diëten;
b. de behandeling van de gedetineerde op aanwijzing van de aan de inrichting
verbonden arts of diens vervanger;
c. (...)
5. (. . .)

Artikel 5 van de Pbw luidt:

1. De directeur stelt, in aanvulling op de bij of krachtens deze wet gegeven regels en met inachtneming van het dienaangaande door Onze Minister vast te stellen model en door deze te geven aanwijzingen, huisregels voor de inrichtingof afdeling vast.
(...)

Art. 2 van de Regeling model huisregels EBI (12 oktober 1998, Stcrt. 233. Iwtr: 1 januari 1999, nr 715635/98/DJI) luidt:

1. De directeur van de Extra Beveiligde Inrichting stelt, in aanvulling op de bij of
krachtens de wet gegeven regels, met inachtneming van het model opgenomen
in de bijlage en de daarbij gegeven aanwijzingen huisregels voor de Extra
Beveiligde Inrichting vast.
2. De directeur stelt zijn huisregels binnen drie maanden na inwerkingtreding van
deze regeling vast.
3. De directeur zendt zijn huisregels alsmede daarop volgende wijzigingen
(telkenmale) binnen een maand ter goedkeuring aan de Minister.

Art. 4.2. van de Model huisregels EBI luidt zoals onder b. weergegeven.

Art. 8, tweede lid, EVRM staat het openbaar gezag toe om (onder voorwaarden) inbreuken op het in het eerste lid van genoemd artikel 8 opgenomen recht op – kortweg – privacy, bij wet mogelijk te maken. In het onderhavige geval is inaanvulling op de Pbw een modelregeling huisregels vastgesteld, waarin vanwege de vlucht- en/of beheersgevaarlijkheid van de in de EBI opgenomen gedetineerden strikte veiligheidsmaatregelen zijn getroffen die zich uitstrekken totsituaties waarin een gedetineerde een arts consulteert. Voor de inbreuk op de privacy van de gedetineerde bestaat derhalve een wettelijke grondslag, terwijl de getroffen veiligheidsmaatregels noodzakelijk kunnen worden geacht tervoorkoming van mogelijkerwijs door de in een EBI opgenomen gedetineerden te plegen strafbare feiten, dan wel ter bescherming van de gezondheid en veiligheid van anderen. De omstandigheid dat de patiënt in geboeide staat de artsconsulteert maakt dit niet anders, aangezien die omstandigheid niet in de weg staat aan de mogelijkheid om voorwerpen te bemachtigen die in handen van een gedetineerde gevaarlijk zijn, en de geboeide toestand evenmin volledig in deweg staat aan de mogelijkheid van gewelddadig gedrag.

(iv) Het namens klager ingeroepen art. 30 van de Herziene Europese Versie van de Standaard Minimumregels voor de behandeling van Gevangenen (Aanbeveling No R(87)3 van het Comité van Ministers van de Raad van Europa, vastgesteld op12 februari 1987, vertaling 1988) staat niet aan het vorenstaande in de weg, aangezien de rechtskracht van de Standaard Minimumregels niet zodanig is dat zij nationale wetgeving opzij zet. Dit artikel luidt overigens:

1. De arts draagt de zorg voor de lichamelijke en geestelijke gezondheid van de gedetineerden en moet, onder voorwaarden en met een frequentie die overeenkomen met ziekenhuisnormen, alle zieke gedetineerden, allen die zich ziekmelden of gewond zijn en elke gedetineerde die bijzondere aandacht vraagt, bezoeken.
2. (...)

(v) Gelet op het bezwaar tegen de aanwezigheid van bewakend personeel tijdens een medisch consult is in dit verband art. 88 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg namens klager ingeroepen. Dit artikel luidt:

Een ieder is verplicht geheimhouding in acht te nemen ten opzichte van al datgene wat hem bij het uitoefenen van zijn beroep op het gebied van de individuele gezondheidszorg als geheim is toevertrouwd, of wat daarbij als geheim tezijner kennis is gekomen of wat daarbij te zijner kennis is gekomen en waarvan hij het vertrouwelijke karakter moest begrijpen.

Het beroep op dit artikel kan klager niet baten aangezien dit geen waarborg voor verzoeker bevat, maar een verplichting voor de geneeskundige hulpverlener. Voor zover klager ten aanzien van zijn individuele gezondheid aan de artseen geheim zou willen toevertrouwen bestaat daartoe de in art. 4.2. van de Model huisregels voorziene gelegenheid.

(vi) Tenslotte wordt namens klager een beroep gedaan op de bevindingen van het Europees comité ter voorkoming van foltering en onmenselijke en vernederende behandeling en bestraffing (CPT) van 10 september 1998 en 15 november 2002.In zijn rapport van 10 september 1998 oordeelde het CPT:

76. Inmates held in the (T)EBI and EBI units at the Nieuw Vosseveld Prison had access to a medical service which, in principle, was well-equipped to provide an appropriate level of medical care. However, the quality of the medicalservice which was actually delivered to inmates was comprised by the security arrangements which surrounded consultations with members of the health care team. In particular:
- custodial staff were always present when inmates were physically examined by the doctor and, in consequence, medical confidentiality was not being respected;
- prisoners in the “handcuffs”regime remained handcuffed during medical examinations;
- other consultations with doctors took place behind glass screen.

77. In the view of the CPT, all medical examinations should be conducted out of the hearing and - unless the doctor concerned requests otherwise in a given case - out of the sight of prison officers. Moreover, for inmates to beexamined in handcuffs or interviewed behind glass are ethically questionable practices which are inimical to the construction of a proper doctor-patient relationship.

The Committee recommends that the manner in which medical care is delivered to inmates held in the (T)EBI and EBI units at the Nieuw Vosseveld Prison be reviewed in the light of these remarks.

In zijn rapport van 11 november 2002 oordeelde het CPT:

Consequently, the CPT must reiterate its recommendation that the manner in which medical care is delivered to inmates held in the EBI be reviewed; more specifically, all medical examinations should be conducted out of the hearingand - unless the doctor concerned requests otherwise in a given case - out of the sight of prison officers.

Artikel 10 van de European Convention for the Prevention of Torture and Inhumane or Degrading Treatment or Punishment (Straatsburg, 26 november 1987) luidt:

1.After each visit, the Committee shall draw up a report on the facts found during the visit, taking account of any observations which may have been submitted by the Party concerned. It shall transmit to the latter its reportcontaining any recommendations it considers necessary. The Committee may consult with the Party with a view to suggesting, if necessary, improvements in the protection of persons deprived of their liberty.
2.If the Party fails to cooperate or refuses to improve the situation in the light of the Committee's recommendations, the Committee may decide, after the Party has had an opportunity to make known its views, by a majority of twothirds of its members to make a public statement on the matter.

Genoemd Verdrag bevat geen bepalingen waaruit voortvloeit dat aanbevelingen van het CPT bindend zijn voor de ondertekenende Staten of voor rechterlijke organen die beslissen inzake de rechtspositie van gedetineerden.

(vii) Op grond van al het voorgaande kan niet tot onverbindendheid van huisregel 4.2 van de EBI worden geconcludeerd, zodat van een uitzondering als aangegeven onder (ii) geen sprake is.

Dit neemt niet weg dat de aanbevelingen van het CPT door de Minister van Justitie tot heroverweging dienen te leiden van de wijze waarop in de EBI in de veiligheid rondom medische consultatie, onderzoek en behandeling wordtvoorzien. In dat verband is verontrustend dat de uitkomsten van het onderzoek door het CPT en door het Ministerie naar de door gedetineerden ervaren vertrouwelijkheid of het gebrek eraan - al dan niet gevolgen hebbend voor de animoom de arts te consulteren, en waarvan het CPT in zijn rapport van 2002 rept - uiteenlopen. De beroepscommissie beveelt aan dat de Minister zich verstaat met de Geneeskundig Inspecteur teneinde tot een zodanig gebouwelijk en/ofpersoneel veiligheidsarrangement te komen dat de vertrouwelijkheid van medische consultatie, onderzoek en behandeling op in medische kringen aanvaardbaar niveau is gewaarborgd. Terzijde wil de beroepscommissie nog wel opmerken datzij voorshands geen begrip kan opbrengen voor het optreden van inrichtingsmedewerkers die zich ongevraagd in gesprekken tussen klager en de medische zorgverleners mengen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van gronden.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en mr. Y.A.J.M. van Kuijck, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 29 januari 2004.

secretaris voorzitter

Naar boven