Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5106/GB, 27 januari 2020, beroep
Uitspraakdatum:27-01-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:        R-19/5106/GB

Betreft:            [klager]            datum: 27 januari 2029

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. W.S. Korteling, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 14 oktober 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught afgewezen.

2.         De feiten
Klager is sinds 6 mei 2018 gedetineerd. Hij verblijft op de terroristenafdeling van de p.i. Vught.

3.         De standpunten
3.1.      Namens klager is het beroep – samengevat – als volgt toegelicht.
Op 22 juli 2019 heeft de rechtbank Den Haag klager vrijgesproken gehandeld te hebben met terroristisch oogmerk en ook is hij vrijgesproken van bedreiging met een terroristisch misdrijf. Gelet op dat vonnis dient klager niet langer te verblijven op een terroristenafdeling, omdat geen sprake is van de criteria als bedoeld in artikel 20a van de Regeling selectie plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling). Ook tijdens zijn verblijf op de terroristenafdeling is niet gebleken dat gedrag van klager aanleiding geeft hem nog langer op de terroristenafdeling te houden. Tijdens de zitting bij de rechtbank zijn deskundigen gehoord. De psycholoog heeft verklaard dat hij zich afvraagt wat de rol is van plaatsing op een terroristenafdeling op de gezondheid van klager en dat een dergelijke plaatsing een mens in de regel geen goed doet. Voor wat betreft het verzoek van klager om plaatsing in het PPC van de p.i. Vught, geldt dat in verband met een psychiatrische stoornis forensische zorg voor klager meer dan geïndiceerd is. In dat kader wordt wederom verwezen naar het vonnis en de conclusies van het rapport van de psychiater en psycholoog. Indien nodig kunnen zij als getuige worden gehoord. Bovendien is klager tijdens deze detentie al eerder geplaatst geweest in een PPC. De motivering van de beslissing op het overplaatsingsverzoek is gebrekkig. Tot slot wordt verzocht een mondelinge behandeling, zodat het standpunt nader kan worden toegelicht.

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing – samengevat – als volgt toegelicht.
Op grond van artikel 20a van de Regeling wordt een gedetineerde die wordt verdacht van een terroristisch misdrijf geplaatst op de terroristenafdeling. Nu de zaak van klager nog in hoger beroep loopt, dient het verblijf op de terroristenafdeling te worden voortgezet. Het is daarom niet onredelijk om het verblijf van klager op de terroristenafdeling voort te laten zetten. Artikel 20c van de Regeling geeft de mogelijkheid tot plaatsing van een gedetineerde in een PPC. Er bestaat geen plaatsingsplicht voor een gedetineerde die kampt met een stoornis of problematiek. Of plaatsing een PPC noodzakelijk is vanwege de aldaar geboden zorg, volgt uit een indicatiestelling. In het geval van klager is PPC-zorg op dit moment niet geïndiceerd. Er is daarom geen reden over te gaan tot plaatsing in een PPC. Het besluit is dan ook op juiste gronden genomen.

4.         De beoordeling
4.1.      Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. De beroepscommissie wijst dit verzoek af, omdat zij zich op basis van de stukken voldoende ingelicht acht om op het beroep te beslissen. Het verzoek tot het horen van getuigen wijst zij om diezelfde reden af.
4.2.      Klager heeft verzocht om plaatsing het PPC (van de p.i. Vught). Op grond van artikel 20d van de Regeling kunnen in het PPC gedetineerden worden geplaatst ten aanzien van wie:
a. in verband met een psychiatrische stoornis, een persoonlijkheidsstoornis, psychosociale problematiek, verslavingsproblematiek of een verstandelijke beperking, forensische zorg is geïndiceerd;
b. in verband met de vraag of forensische zorg is geïndiceerd, nadere observatie is vereist.
4.3.      De beslissing tot plaatsing of overplaatsing naar het PPC wordt conform artikel 15 van de Pbw door de selectiefunctionaris genomen. In de memorie van toelichting bij artikel 20d van de Regeling wordt daarover het volgende aangegeven: “Daaraan voorafgaand brengt de directeur van de inrichting waar de gedetineerde op dat moment verblijft aan de selectiefunctionaris advies uit over de behoefte aan forensische zorg, op basis van screening en indicatiestelling door het psycho-medisch overleg van de inrichting of het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie.”
4.4.      Het psycho-medisch overleg ondersteunt, zo blijkt het selectieadvies van 7 oktober 2019, het verzoek tot overplaatsing niet. Plaatsing in een PPC is op dit moment, blijkens de inlichtingen van de Minister, niet geïndiceerd. Het verzoek tot overplaatsing kon, in het licht van hetgeen is overwogen onder 4.3, daarom in redelijkheid worden afgewezen. Dat kennelijk sprake is van psychiatrische problematiek, maakt dit oordeel niet anders. De bestreden beslissing kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, J.G.A. van den Brand en drs. M.R. van Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 27 januari 2020.

secretaris        voorzitter

Naar boven