Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5005/GB, 28 januari 2020, beroep
Uitspraakdatum:28-01-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:        R-19/5005/GB

Betreft:            [klager]            datum: 28 januari 2020

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.F. van der Brugge, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 11 oktober 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem over te plaatsen naar het huis van bewaring( h.v.b.) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Ter Apel ongegrond verklaard.

2.         De feiten
Klager is sinds 16 juli 2019 gedetineerd. Hij verbleef in het h.v.b. van het Justitieel Complex (JC) Zaanstad. Op 13 september 2019 is hij overgeplaatst naar het h.v.b. van de p.i. Ter Apel.

3.         De standpunten
3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager is niet op de hoogte gebracht van de inhoud van het selectieadvies van het JC Zaanstad en wist dus niet dat daarin niets vermeld staat over zijn medische situatie en de behandelingen in het VUMC in Amsterdam. Hem is ook niet bekend welke informatie er is vastgelegd over zijn medische situatie. Nu klager - die Russisch is - geen Nederlands spreekt of leest, heeft hij geen advies van een onafhankelijke arts van de afdeling Individuele Advisering (IMA) kunnen vragen. Uit de bij het beroepschrift gevoegde bijlagen van de p.i. Almere blijkt van klagers medische historie en zijn behandeling in het VUMC op 7 maart 2019 (echografie aan de hals). De medische dienst van het JC Zaanstad beschikte ook over deze en meer recente medische gegevens van klager. Voor klager is - uiteindelijk - door het JC Zaanstad een afspraak gemaakt met een oogarts in het ziekenhuis, omdat hij klachten heeft aan beide ogen (progressieve afname van het zicht). Dit komt mogelijk door de bestraling die klager heeft ondergaan in verband met de behandeling van zijn keelkanker. Het is klager - conform het standaardbeleid van DJI - niet duidelijk waar en wanneer deze afspraak gepland staat. Gelet op het feit dat klager geen Nederlands en ook nauwelijks Engels spreekt, communiceert hij via een tolk als dat mogelijk is. Voor de dagelijkse gang van zaken wordt in een p.i. echter niet elke keer een tolk ingeschakeld waardoor de aanwezigheid van landgenoten, die wel Nederlands of Engels spreken, voor klager van groot belang is. In het JC Zaanstad had klager een celgenoot die zowel Russisch als Engels sprak. In de p.i. Ter Apel heeft klager geen hulp voor de dagelijkse communicatie, zodat het contact met de medische dienst en het melden van acute gezondheidsklachten bijzonder lastig is. Klager - die nog steeds preventief gehecht is en betwist dat hij geen verblijfstitel in Nederland heeft - begrijpt niet waarom hij bijvoorbeeld niet in het Detentiecentrum (DC) Schiphol geplaatst had kunnen worden, maar persé in de p.i. Ter Apel. Wanneer klager in het DC Schiphol was geplaatst had zijn behandeling in het VUMC in ieder geval doorgang kunnen vinden.

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Uit het selectieadvies van 10 september 2019 van het JC Zaanstad komt naar voren dat wordt verzocht klager te plaatsen in een VRIS-inrichting, omdat hij geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Op 10 september 2019 is klager geselecteerd voor de p.i. Ter Apel. Uit het selectieadvies blijkt dat klager op de hoogte is gesteld van het selectieadvies, maar niet akkoord is gegaan. Dit  betreft overigens een handelen van de casemanager, hetgeen valt onder de verantwoordelijkheid van de directeur en waartegen beklag openstaat bij de Commissie van Toezicht. Klager stelt dat hij geen IMA-advies heeft kunnen aanvragen, omdat hij geen Nederlands spreekt. Het is voor de Minister niet duidelijk of klager de Engelse taal wel of niet (in voldoende mate) machtig is. Het regelen van een tolk/vertaling valt eveneens onder de verantwoordelijkheid van de directeur. Indien klager vindt dat er in detentie onvoldoende voorzieningen beschikbaar zijn om zijn taalbarrière weg te nemen, kan hij daartegen beklag indienen. Uit navraag door de Minister bij de p.i. Ter Apel op 12 november 2019 blijkt dat er voldoende mogelijkheden zijn voor klager. Zo zijn er voldoende Russische gedetineerden en kan er gebruik gemaakt worden van een tolkentelefoon, die elke medewerker in zijn bezit heeft. Daarnaast bestaat de mogelijkheid voor klager om een zogenaamde ´zakvertaler´ aan te vragen. Klager onderbouwt zijn medische situatie met stukken uit de p.i. Almere uit 2016. Uit navraag bij de medische dienst op 7 november 2019 blijkt dat het medisch dossier van klager door het JC Zaanstad is doorgestuurd naar de p.i. Ter Apel en dat klagers medische gegevens derhalve bekend zijn bij de medische dienst van de p.i. Ter Apel. Wanneer klager een afspraak heeft in het VUMC of wanneer sprake is van andere klachten die de medische dienst in de p.i. Ter Apel niet kan verhelpen, dient hij dit te onderbouwen met stukken. De brief van klager met daarin een afspraakdatum van een aantal maanden geleden in het VUMC is daartoe onvoldoende. Niet gebleken is dat klager afspraken heeft in het VUMC sinds hij is overgeplaatst naar de p.i. Ter Apel, zodat niet gebleken is dat de overplaatsing nadelig is voor zijn gezondheidssituatie. Hoewel klager stelt dat vanuit het JC Zaanstad een afspraak was gemaakt met de oogarts, is hier niet van gebleken. Daarnaast staat hem niets in de weg om een nieuwe afspraak te maken bij de oogarts in de p.i. Ter Apel. 
Klager is als strafrechtelijk preventief gehechte vreemdeling gedetineerd. Op grond van artikel 20b van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling) heeft de Minister bij de plaatsing van strafrechtelijk preventief gedetineerde vreemdelingen slechts beperkte keuze. Het DC Schiphol is eveneens bestemd voor strafrechtelijk preventief gehechte vreemdelingen; het heeft geen gevangenisbestemming. Evenwel is niet gebleken dat sprake is van een zwaarwegend belang waardoor klagers plaatsing in de p.i. Ter Apel onredelijk zou zijn geweest.

4.         De beoordeling
4.1.      De p.i. Ter Apel is een h.v.b. en gevangenis voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap en een normaal beveiligingsniveau, tevens zijnde een inrichting die, gelet op het bepaalde in artikel 20b, eerste lid, van de Regeling, is aangewezen voor de opvang van strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen. Dit zijn gedetineerden die geen rechtmatig verblijf in Nederland in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 hebben en ten aanzien van wie voorlopige hechtenis ingevolge een bevel van gevangenneming of gevangenhouding, een vrijheidsstraf of een maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders ten uitvoer wordt gelegd.
4.2.      Blijkens de inlichtingen van de Minister heeft klager na beëindiging van zijn detentie geen rechtmatig verblijf in Nederland. Gelet daarop komt klager in beginsel in aanmerking voor plaatsing in een inrichting bestemd voor de opneming van strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen. Plaatsing van een strafrechtelijk gedetineerde vreemdeling in een andere inrichting dan in een daarvoor bestemde inrichting is niet uitgesloten, maar daartoe wordt slechts overgegaan indien sprake is van uitzonderlijke feiten of omstandigheden.
Klager stelt dat sprake is van bijzondere omstandigheden. Hij ervaart in detentie een taalbarrière, omdat hij geen Nederlands of Engels spreekt of leest. Voorts voert klager aan dat hij niet begrijpt waarom hij niet in het DC Schiphol geplaatst had kunnen worden, vooral nu hij een afspraak heeft met een oogarts in het VUMC. Naar het oordeel van de beroepscommissie is hiermee geen sprake van uitzonderlijke feiten en omstandigheden, die maken dat klager in een andere dan voor hem bestemde inrichting geplaatst zou moeten worden. Uit de inlichtingen van de Minister volgt dat de medische dienst in de p.i. Ter Apel klagers medische dossier vanuit het JC Zaanstad overgedragen heeft gekregen. Niet gebleken is dat de zorg die klager nodig heeft in de p.i. Ter Apel onvoldoende is dan wel dat een afspraak met een oogarts nu onmogelijk is. Daarnaast is niet gebleken dat klager niet in staat is te kunnen communiceren met de medische dienst en volgt uit de inlichtingen van de Minister dat in de p.i. Ter Apel verschillende mogelijkheden beschikbaar zijn om in een voor klager gewenste taal te kunnen communiceren met het personeel. Daarbij komt dat in de p.i. Ter Apel Russisch-sprekende medegedetineerden verblijven. Gelet hierop heeft de Minister zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet gebleken is van bijzondere omstandigheden die een uitzondering op het plaatsingsbeleid kunnen rechtvaardigen. Uit het voorgaande volgt ook dat de Minister klager in redelijkheid in de p.i. Ter Apel, en niet in het DC Schiphol - die geen gevangenisbestemming heeft - , heeft kunnen plaatsen. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, J.G.A. van den Brand en drs. M.R. van Veen, leden, in tegenwoordigheid van J.A. van der Veen, secretaris, op 28 januari 2020.           

secretaris        voorzitter

Naar boven