Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4896/GV, 27 januari 2020, beroep
Uitspraakdatum:27-01-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer: R-19/4896/GV

betreft:   [klager]   datum: 27 januari 2020

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.R. de Kok, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 2 oktober 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de onderliggende stukken. De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.             De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2.             De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.

Aangezien klagers woning (mogelijk) wordt ontruimd, is het noodzakelijk dat aan hem verlof verleend wordt. Ook kan hij het verlof gebruiken om zijn minderjarige dochter te bezoeken. De door de Minister aangevoerde gronden voor afwijzing van klagers verzoek om algemeen verlof zijn niet aan de orde, althans onvoldoende onderbouwd. Van een recidiverisico en een patroon van vermogensdelicten is geen sprake. Dat het Openbaar Ministerie (OM) van mening is dat de reclassering het recidiverisico te laag heeft ingeschat doet niet ter zake, nu de reclassering voor het inschatten van risico’s de juiste deskundigheid in huis heeft. Het door de reclassering als gemiddeld ingeschatte recidiverisico wordt ondersteund door het feit dat klager in de inrichting goed gedrag vertoont. Ook een risico op het zich onttrekken aan voorwaarden is niet aanwezig. Hoewel klager met Antes van mening verschilde over medicijngebruik, heeft hij verder hun aanwijzingen opgevolgd. Bovendien kan op basis van de stelling dat hij bepaalde afspraken ‘‘niet altijd even goed’’ zou zijn nagekomen niet de conclusie worden getrokken dat hij onbetrouwbaar is in het nakomen van afspraken. In dit verband heeft het multidisciplinair overleg (mdo) en de vrijhedencommissie van de penitentiaire inrichting (p.i.) Krimpen aan den IJssel te kennen gegeven dat klager door middel van een algemeen verlof kan aantonen dat hij goed met vrijheden omgaat en dat hij afspraken nakomt. Eerder heeft hij een incidenteel verlof genoten dat goed is verlopen. Verder vormt de door de rechtbank opgelegde voorwaardelijk straf en de daaraan verbonden bijzondere voorwaarden, waaronder een ambulante behandeling, geen reden om het verzoek om algemeen verlof af te wijzen. Ook klagers voorlopige hechtenis kan niet in de weg staan aan het verlenen van algemeen verlof. Van een risico op een ongewenste confrontatie tussen klager en de slachtoffers is evenmin sprake, aangezien zij elkaar niet kennen. Klager verzoekt een tegemoetkoming.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Op grond van het politieadvies beschikt klager niet over een aanvaardbaar verlofadres en is sprake van een risico van ongewenste confrontatie met slachtoffers. Het feit dat de slachtoffers van het door klager gepleegde misdrijf hebben aangegeven geen informatie te willen ontvangen, maakt dit niet anders. Verder bestaat er geen noodzaak voor het verlenen van algemeen verlof. Klager kan voor de procedure tot de ontruiming van zijn woning het een en ander vanuit de inrichting regelen en hij kan in de inrichting bezoek van zijn minderjarige dochter ontvangen.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De advocaat-generaal bij het ressortparket te Den Haag heeft negatief geadviseerd ten aanzien van klagers (in eerste instantie) ingediende verzoek tot plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting. Er zijn geen bijzondere feiten en omstandigheden aanwezig die het verlenen van vrijheden tijdens de voorlopige hechtenis rechtvaardigen. Met het opleggen van een voorwaardelijk straf heeft de rechtbank expliciet bepaald op welke wijze fasering plaatsvindt en wanneer daarmee kan worden gestart. De aan de voorwaardelijke veroordeling verbonden proeftijd biedt voldoende tijd en mogelijkheden voor re-integratie. Uit het reclasseringsadvies van 19 december 2018 volgt een fors recidiverisico en klagers onbetrouwbaarheid in het nakomen van afspraken. Het mdo en de vrijhedencommissie van de p.i. Krimpen aan den IJssel hebben positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Door middel van een algemeen verlof kan op een geleidelijke manier naar detentiefasering worden toegewerkt. Weliswaar twijfelt het OM aan het door de reclassering ingeschatte recidiverisico, maar klagers veroordeling is nog niet onherroepelijk. Ook geeft het OM te kennen dat gedurende de proeftijd van het voorwaardelijk deel van de straf genoeg mogelijkheden bestaan om aan zijn re-integratie te werken. Klager heeft echter hoger beroep ingesteld, zodat geen sprake is van toezicht. De politie heeft het verlofadres geverifieerd en niet in orde bevonden. In de wijk waarin het door klager opgegeven verlofadres is gelegen, wonen verschillende slachtoffers. Er bestaat daarom een risico op een ongewenste confrontatie met slachtoffers van de door hem gepleegde delicten.

3.             De beoordeling
Klager is in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaren, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met aftrek, wegens (gekwalificeerde) diefstal en opzetheling. Tegen dit vonnis heeft hij hoger beroep ingesteld. De fictieve einddatum van klagers detentie is bepaald op 3 april 2020.
Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.
De mogelijkheid van algemeen verlof, zoals vastgelegd in artikel 14 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) heeft tot doel veroordeelde gedetineerden in het laatste jaar van de aan hen opgelegde vrijheidsstraf in de gelegenheid te stellen zich weer langzaam op hun terugkeer in de maatschappij voor te bereiden. Anders dan het incidenteel verlof en de strafonderbreking – die zich richten op een tijdelijke en noodzakelijke afwezigheid buiten de inrichting in verband met gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer – vereist de wet bij een verzoek om algemeen verlof een dergelijke noodzaak niet. Het algemeen verlof is immers een periodiek terugkerende verlofvorm die in het kader van resocialisatie kan worden ingezet. Het bij de beoordeling van een verzoek om algemeen verlof betrekken van de noodzaak tot het verlenen van algemeen verlof is dan ook een onjuiste maatstaf. Ook het door de Minister aangevoerde argument dat de aan klager voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf op zichzelf in de weg staat aan het verlenen van algemeen verlof, vindt geen steun in de wet. De rechtbank heeft met het opleggen van zowel een onvoorwaardelijke als een voorwaardelijke straf tot uitdrukking gebracht welk gedeelte van de straf respectievelijk wel en welk gedeelte in beginsel niet ten uitvoer zal worden gelegd. Zoals reeds hiervoor overwogen, biedt artikel 14 van de Regeling gedetineerden – gedurende de aan hen opgelegde onvoorwaardelijk straf – expliciet de mogelijkheid de inrichting in de laatste fase van de detentie meerdere malen tijdelijk te verlaten en zich zo voor te bereiden op een terugkeer in de maatschappij. De Minister of de inrichtingsdirecteur bepaalt de duur van het algemeen verlof, waarbij een maximum geldt van zestig uur, en kan aan het verlof bijzondere voorwaarden verbinden. Gedetineerden – zoals klager – aan wie een gedeelte van de straf voorwaardelijk is opgelegd, zijn van het verlenen van algemeen verlof dan ook niet categorisch uitgesloten. Het feit dat klagers straf gedeeltelijk voorwaardelijk is opgelegd, kan daarom niet aan de afwijzing van zijn verlofaanvraag ten grondslag worden gelegd. Dat is anders ten aanzien van het bij klager aanwezige recidiverisico en risico op het zich onttrekken aan voorwaarden. De reclassering heeft in het meest recente advies van 19 december 2018 in het kader van klagers strafzaak het recidiverisico als gemiddeld vastgesteld en onder meer geadviseerd de behandeling en begeleiding bij Antes te continueren. Dat houdt verband met zijn delictverleden, zijn financiële situatie en psychosociaal functioneren, dat laatste in verband met een bij hem gediagnostiseerde bipolaire stoornis en een posttraumatische stressstoornis. Het door de reclassering als laag ingeschatte risico op het zich onttrekken aan voorwaarden heeft (enkel) betrekking op een in 2014 tot 2016 goed verlopen reclasseringscontact. In dit verband is echter ook relevant dat klager afspraken in het kader van begeleiding en ambulante (trauma)behandeling van Antes niet altijd is nagekomen. Zo heeft hij op eigen initiatief niet de voorgeschreven (hoeveelheid) medicatie, waaronder lithium en een antipsychoticum, ingenomen. In het reclasseringsadvies is opgemerkt dat hij daardoor in de periode rond zijn aanhouding meer last had van bij zijn ziektebeeld behorende klachten. Verder beschikt klager niet over een aanvaardbaar verlofadres. Volgens de inlichtingen van de politie wonen in de wijk waarin het verlofadres is gelegen verschillende slachtoffers van de door hem gepleegde woninginbraken. Aangezien daarom een risico bestaat op ongewenste confrontatie met de slachtoffers, heeft de politie het verlofadres niet in orde bevonden. De aanwezige risico’s en het ontbreken van een aanvaardbaar verlofadres vormen een contra-indicatie voor verlofverlening en rechtvaardigen, ondanks de positieve adviezen van het mdo en de vrijhedencommissie, een afwijzing van klagers verlofaanvraag. Daarom kan de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b, d, g en j van de Regeling, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4.             De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter, F. van Dekken en mr. J.A.M. de Wit, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.G. Bikker, secretaris, op 27 januari 2020.

                secretaris               voorzitter

Naar boven