Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3393/GA, 31 december 2019, beroep
Uitspraakdatum:31-12-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          R-19/3393/GA

betreft: [Klager]           datum: 31 december 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.A. Bouw, namens [Klager], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 3 april 2019 van de alleensprekende beklagrechter bij het Justitieel Complex Zaanstad, en van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 6 september 2019, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, is klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. C.A. Bouw, gehoord. Voorts is […], plaatsvervangend directeur van het Justitieel Complex Zaanstad, gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft: een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een strafcel ingaande 24 april 2018 vanwege het aantreffen van artikelen waar klager niet voor betaald heeft, het pakken van zijn pas en het weglopen van de arbeid (ZH-JH-2018-202), alsmede het discrimineren van klager vanwege zijn huidkleur door de werkmeester (ZH-JH-2018-203). De beklagrechter heeft het beklag ten aanzien van beklagnummer ZH-JH-2018-202 gegrond verklaard en aan klager een tegemoetkoming van € 12,50 toegekend en klager ten aanzien van beklagnummer ZH-JH-2018-203 niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag, een en ander op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt – kort en zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager werkte binnen de penitentiaire inrichting bij een winkel. Naar aanleiding van het missen van sigaretten werd besloten de winkelboxen te controleren. Tijdens de controle bleek dat in de winkelbox van klager goederen zaten die niet waren besteld en afgerekend. Alleen klager heeft daarvoor een straf gekregen, terwijl er meer gedetineerden waren die ook spullen in hun box hadden waarvoor zij niet betaald hadden. Daarnaast had klager de winkelbox niet onder zijn beheer, toen deze gevuld werd. Klager had geen zicht op wat in zijn winkelbox werd gestopt. Na het vullen worden de boxen geseald. Klager zou de inhoud van de box pas gezien hebben, als deze aan hem overhandigd zou zijn. Klager heeft ter zitting van de beklagrechter gevraagd camerabeelden te bekijken. Daaraan is geen gehoor gegeven. De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt – kort en zakelijk weergegeven – toegelicht. In het jaar 2018 was het niet gebruikelijk camerabeelden te bewaren om ze te kunnen terugkijken. Aan personen die werkzaamheden verrichten in een winkel, worden hoge eisen gesteld. Als een gedetineerde die werkzaam is in een winkel, spullen meeneemt zonder te betalen, wordt hij ook hoger gestraft. Voordat een winkelbox de winkel uitgaat, vindt altijd controle plaats door het personeel (gedetineerden) van de winkel. Er zit bij de winkelbox een paklijst waarop staat wat er in zit. Na het controleren wordt de box geseald. De gesealde boxen gaan naar de afdeling. Het personeel verbreekt dan pas de zegel van de box, waarna de gedetineerde controleert of de inhoud van zijn box klopt. In de tussentijd – dus tussen het moment van het sealen tot het moment van het uitpakken – wordt de inhoud van de winkelbox niet gecontroleerd.

3.         De beoordeling
Beklag ten aanzien van beklagnummer ZH-JH-2018-202
Het beklag van klager is gericht tegen het opleggen van een disciplinaire straf en niet tegen de hoogte van de opgelegde disciplinaire straf. Bij de inhoudelijke beoordeling door de beklagrechter is overwogen dat de directeur in redelijkheid een disciplinaire straf kon opleggen aan klager. Het beklag is evenwel gegrond verklaard, omdat volgens de beklagrechter de gedraging anders gekwalificeerd moet worden dan de directeur heeft gedaan. Het voorgaande impliceert dat het beklag (deels) ongegrond verklaard had moeten worden. De beroepscommissie zal het dictum verbeterd lezen en gaat ervan uit dat het beklag voor een deel ongegrond is verklaard en dat daartegen beroep is ingesteld. Daarbij merkt de beroepscommissie op dat het beroep niet is gericht tegen de aan klager toegekende financiële tegemoetkoming. Bij het controleren van klagers winkelbox is gebleken dat daarin artikelen zaten die klager niet had besteld en ook niet had afgerekend. Toen hem werd gevraagd hoe dat was gebeurd, gaf klager te kennen dat hij het wist, maar hij gaf verder geen antwoord. Het werd wederom aan klager gevraagd. Toen zei hij dat hij dit mocht. Toen hem werd gevraagd van wie dat zou mogen, gaf klager geen antwoord op de vraag. Hij reageerde bozig en liep vervolgens weg en riep na ‘doe wat je wil!’ Toen hem weer werd gevraagd hoe hij aan de artikelen kwam, pakte hij zijn pas, zei hierin geen zin te hebben en verliet de winkel. Op grond van deze feiten en omstandigheden is niet aannemelijk geworden dat een medegedetineerde ten onrechte goederen in klagers winkelbox heeft gestopt, zonder dat klager daarbij een rol heeft gespeeld. Klager pakte immers niet zelf de boxen in, maar hij werkte wel in de winkel en de box was voor hem bestemd. De enige die voordeel zou kunnen hebben bij de extra goederen in de box van klager, is klager zelf. Hij heeft niet aannemelijk kunnen maken waarom een andere gedetineerde goederen in zijn box zou stoppen. Het bekijken van de camerabeelden, zoals klager heeft verzocht, is – nog los van het feit dat hij daar pas voor het eerst tijdens de beklagzitting om heeft verzocht en onduidelijk is of de beelden nog bewaard zijn – niet zinvol. Misschien zou daarop te zien zijn dat niet klager, maar een ander de goederen in de box stopt, maar daaruit volgt dan geenszins dat klager daarbij geen rol heeft gespeeld. De directeur heeft dan ook in redelijkheid kunnen beslissen aan klager een disciplinaire straf op te leggen en het beroep van klager zal in zoverre ongegrond worden verklaard.

Beklag ten aanzien van beklagnummer ZH-JH-2018-203
Hetgeen in beroep is aangevoerd, kan – voor zover dat is komen vast te staan – niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van ZH-JH-2018-202 ongegrond voor zover het ziet op het ongegronde deel en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter, met verbetering van gronden.

De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van ZH-JH-2018-203 ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, mr. R.H. Koning en drs. M.J. Selnick Marzullo, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. de Groot, secretaris, op 31 december 2019.

              secretaris         voorzitter

Naar boven