Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4691/GV, 27 januari 2020, beroep
Uitspraakdatum:27-01-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer: R-19/4691/GV

betreft:   [klaagster]              datum: 27 januari 2020

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. Berkel, namens  […], verder te noemen klaagster, gericht tegen een op 5 september 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klaagster en haar raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.             De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klaagsters verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2.             De standpunten

Namens klaagster is het beroep als volgt toegelicht.

De Minister heeft nagelaten een individuele belangenafweging te maken. Het enkele feit dat een reclasseringsadvies ontbreekt, is onvoldoende om aan te nemen dat sprake is van een gevaar voor ernstige verstoring van de openbare orde of het plegen van strafbare feiten. Het is onbegrijpelijk dat de reclassering blijft vasthouden aan haar standpunt dat het recidiverisico niet valt in te schatten, nu voldoende informatie voorhanden is om alsnog een oordeel te geven over de eventueel aanwezige risico’s of de mogelijkheid van het stellen van bijzondere voorwaarden. Zowel de politie als het Openbaar Ministerie (OM) hebben positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Hierbij is onder meer rekening gehouden met een mogelijke confrontatie met het (vermeende) slachtoffer. Ook het slachtofferloket heeft geen bezwaar tegen het toekennen van vrijheden, mits bijzondere voorwaarden aan het verlof worden verbonden. De omstandigheid dat klaagster in haar strafzaak een ontkennende verdachte is, is onvoldoende om van een recidiverisico te kunnen spreken en kan – vanwege haar positie als verdachte in het strafproces – niet ten grondslag worden gelegd aan de afwijzing van de verlofaanvraag. Hoewel is geadviseerd tot het verbinden van bijzondere voorwaarden aan het verlof, te weten een locatiegebod, een locatieverbod en een contactverbod, is niet onderbouwd waarom dergelijke voorwaarden niet zouden kunnen worden ingezet om het eventuele recidiverisico in te perken. Daarnaast blijkt dat klaagster zich in de inrichting goed gedraagt en de gemaakte afspraken nakomt. Klaagster verzoekt om een tegemoetkoming en vergoeding van de kosten die zij heeft moeten maken.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.

Aangezien klaagster in verband met een zeer ernstig delict is gedetineerd, prevaleert het algemeen belang van veiligheid in de samenleving. Anders dan ten tijde van de bestreden beslissing, geeft zij nu te kennen aan verdiepingsdiagnostiek, waaronder een risicotaxatie, haar medewerking te willen verlenen. Dit is via de reclassering aangevraagd. Op het moment dat de resultaten hiervan bekend zijn, zal opnieuw een afweging worden gemaakt ten aanzien van het verlenen van vrijheden. Onder de huidige omstandigheden is echter nog niet duidelijk of sprake is van een beperkt recidiverisico.
Op klaagsters verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De vrijhedencommissie heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, omdat het op dit moment nog niet mogelijk is gebleken het recidiverisico in te schatten. Inmiddels heeft klaagster ingestemd met verdiepingsdiagnostiek.
Het OM heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, onder de voorwaarde van een locatieverbod en een contactverbod met het slachtoffer van het door klaagster gepleegde delict. De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden. De plaats delict is gelegen in de buurt van het door klaagster opgegeven verlofadres. Het is niet uit te sluiten dat daar een confrontatie plaatsvindt tussen klaagster en het slachtoffer.

3.             De beoordeling
Namens klaagster is verzocht in de gelegenheid te worden gesteld het beroep mondeling nader toe te lichten. De beroepscommissie wijst dit verzoek af, nu zij zich op basis van de stukken voldoende ingelicht acht op het beroep te beslissen.
Klaagster is in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren met aftrek, wegens doodslag en mishandeling. Tegen dit vonnis is hoger beroep ingesteld. De fictieve einddatum van haar detentie is bepaald op 1 augustus 2020.
Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klaagsters eerste verlofaanvraag.
Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.
Bij verzoeken om algemeen verlof van nog niet onherroepelijk veroordeelde gedetineerden, dient de positie van de gedetineerde als verdachte in het strafproces in aanmerking te worden genomen. Uit de stukken volgt dat klaagster in eerste instantie niet haar medewerking verleende aan verdiepingsdiagnostiek. Op 12 augustus 2019 heeft zij alsnog ingestemd aan het onderzoek mee te werken. De Minister heeft het verzoek om algemeen verlof om die reden, in afwachting van de resultaten van de binnen afzienbare tijd uit te voeren verdiepingsdiagnostiek waaronder een risicotaxatie, afgewezen.
Naar het oordeel van de beroepscommissie kon klaagsters verlofaanvraag onder die omstandigheden in redelijkheid worden afgewezen. Daarom kan de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4.             De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter, F. van Dekken en mr. J.A.M. de Wit, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.G. Bikker, secretaris, op 27 januari 2020.

                secretaris               voorzitter

Naar boven