Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4508/GV, 27 januari 2020, beroep
Uitspraakdatum:27-01-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer: R-19/4508/GV

betreft:   [klager]   datum: 27 januari 2020

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. T. Sandrk, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 16 augustus 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.             De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

 

2.             De standpunten

Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.

Nadat bekend werd dat klagers deelname aan het penitentiair programma (p.p.) zou worden beëindigd, heeft hij zich in de inrichting gemeld. Voor de verdenking van het plegen van een nieuw strafbaar feit is de voorlopige hechtenis niet bevolen en er bestaat geen vluchtgevaar. De verdenking betreft de mishandeling van een verbalisant. Gezien de omstandigheid waaronder klager het delict zou hebben gepleegd, is het recidiverisico nihil. Klager is nooit voor een dergelijk feit veroordeeld. Aangezien hij gedurende zijn deelname aan het p.p. goed gedrag heeft getoond, mist de stelling van de Minister dat er geen vertrouwen is in een goed verloop van het verlof feitelijke grondslag. Voor klager is het belangrijk dat aan hem verlof wordt verleend, omdat zijn zwangere partner zijn hulp nodig heeft.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.

Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie levert de verdenking van het plegen van een strafbaar feit tijdens de detentieperiode een forse contra-indicatie op voor verlofverlening. De omstandigheid dat het gaat om een verdenking en niet om een onherroepelijke veroordeling doet hieraan niet af. Aangezien klager van het plegen van een nieuw strafbaar feit wordt verdacht, bestaat onvoldoende vertrouwen in een goed verloop van het verlof. Het algemeen belang prevaleert.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.

De vrijhedencommissie heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, nu klagers deelname aan een p.p. vanwege de verdenking van het plegen van een nieuw strafbaar feit is beëindigd.

Het Openbaar Ministerie (OM) heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.

De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden.

 

3.             De beoordeling

Klager onderging een in Duitsland opgelegde gevangenisstraf van vier jaren met aftrek, wegens – kort gezegd – het medeplegen van het teweegbrengen van een ontploffing en gekwalificeerde diefstal. Verder is hij in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden met aftrek. Tegen dit vonnis heeft hij hoger beroep ingesteld. Op 18 december 2019 is klager in vrijheid gesteld.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers tweede verlofaanvraag.

Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.

Klager heeft van 9 mei 2019 tot en met 26 juni 2019 deelgenomen aan een p.p. In strijd met de daaraan verbonden voorwaarde van een locatiegebod was hij op

26 juni 2019 gedurende de nachtelijke uren niet aanwezig op zijn verlofadres. Bovendien is hij diezelfde dag aangehouden in verband met verdenking van het plegen van een nieuw strafbaar feit. Als gevolg daarvan is bij beslissing van 2 juli 2019 zijn deelname aan het p.p. beëindigd en is hij naar het gevangenisregime van de penitentiaire inrichting Nieuwegein teruggeplaatst. Onderhavig verzoek om algemeen verlof betreft de eerste verlofaanvraag na deze terugplaatsing.

 

Het voorgaande vormt een contra-indicatie voor verlofverlening en rechtvaardigt, ondanks het positieve advies van het OM, een afwijzing van klagers verlofaanvraag. Daarom kan de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b en d van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

 

4.             De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter, F. van Dekken en mr. J.A.M. de Wit, leden, in tegenwoordigheid van

mr. M.G. Bikker, secretaris, op 27 januari 2020.

 

 

 

                secretaris               voorzitter

 

Naar boven