Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4330/GA, 27 januari 2020, beroep
Uitspraakdatum:27-01-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:         R-19/4330/GA

betreft:            [klager]            datum: 27 januari 2020

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Leeuwarden, gericht tegen een uitspraak van 26 juli 2019 van de beklagcommissie bij voormelde p.i., gegeven op een klacht van […], verder te noemen klager, en van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 18 december 2019, gehouden in p.i. Lelystad is gehoord klagers raadsman mr. L.R. Rommy. Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt. De directeur van de p.i. Leeuwarden heeft schriftelijk laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen en verwijst voor een nadere toelichting naar wat ter zitting van 6 november 2019, gehouden in de p.i. Lelystad, in de zaak R-19/4186/GA is bepleit. Nu een van de leden van de beroepscommissie niet tijdig ter zitting in de p.i. Lelystad aanwezig kon zijn vanwege vervoersproblemen, zijn partijen enkel door de voorzitter gehoord. De voorzitter heeft aan partijen meegedeeld dat de voltallige beroepscommissie uitspraak zal doen. Partijen zijn met deze gang van zaken akkoord gegaan.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel wegens een poging tot ontvluchting tijdens een transport door de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O) (LW-2019-303).
De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard en een tegemoetkoming toegekend van € 140,= op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

Klager is op juiste gronden gesanctioneerd. Anders dan de beklagcommissie heeft overwogen, was de directeur wel bevoegd om een straf op te leggen. Uit de Memorie van Toelichting op de Pbw volgt immers dat gedragingen van een gedetineerde buiten de inrichting voor disciplinaire afdoening in aanmerking komen, mits het verblijf buiten de inrichting nog valt onder de tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming. Dit wordt nog eens bevestigd in de uitspraak van de beroepscommissie RSJ 6 december 2007, 07/2460/GA. Aan voornoemde voorwaarde is in casu voldaan. Klager werd immers op 20 juni 2019 gelicht voor verhoor door de politie Zwolle in de zaak waarvoor klager preventief in de p.i. Leeuwarden verblijft. Klager valt daarom onder de verantwoordelijkheid van de directeur van de p.i. Leeuwarden. Ten overvloede wordt opgemerkt dat zowel klager als de betrokken medegedetineerde na binnenkomst in de inrichting uitvoerig zijn bevraagd over hun rol. Beide gedetineerden hebben geen volledige en betrouwbare openheid van zaken gegeven. Ondanks meerdere waarschuwingen hebben zij geen gehoor gegeven aan de oproep van de medewerkers van de DV&O om het afplakken van de camera ongedaan te maken en te stoppen met trappen tegen het luik, waardoor het alarm afging. Daarom is aan beide gedetineerden dezelfde disciplinaire straf opgelegd.
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Primair wordt opgemerkt dat de beklagcommissie op juiste gronden heeft geoordeeld dat de directeur niet verantwoordelijk is voor het vervoer en dus ook geen disciplinaire straf kan opleggen voor hetgeen gebeurt tijdens het vervoer. Subsidiair geldt dat de opgelegde disciplinaire straf in strijd is met artikel 51, vijfde lid, van de Pbw. Bij de oplegging van een disciplinaire straf moet vaststaan dat de gedetineerde een strafwaardig aandeel heeft gehad in een incident. In casu is het niet duidelijk geworden welke gedetineerde waarvoor verantwoordelijk is.

3.         De beoordeling
Bevoegdheid directeur
De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard, omdat de directeur niet bevoegd zou zijn te straffen op grond van incidenten die zijn voorgevallen tijdens het vervoer met DV&O. Deze overweging is onjuist. De directeur is bevoegd beslissingen te nemen naar aanleiding van incidenten tijdens het vervoer met DV&O, omdat dit onder de tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming valt (Kamerstukken II 1994/95, 24 263, nr. 3, p. 67; RSJ 10 oktober 2013, 13/1996/GA). Gelet hierop komt de beroepscommissie toe aan een inhoudelijke beoordeling van de opgelegde disciplinaire straf.

Inhoudelijk
Uit het schriftelijk verslag van DV&O komt naar voren dat op 20 juni 2019 om 18:30 uur klager en de medegedetineerde werden vervoerd vanuit het politiebureau te Zwolle naar de p.i. Leeuwarden. Om 18:40 uur werd geconstateerd dat de camera van het compartiment waar klager en de medegedetineerde zaten was afgeplakt, waardoor het zicht in het compartiment werd ontnomen. Aan de oproep om de camera vrij te maken werd door beiden geen gehoor gegeven. Vervolgens werd een paar keer het geluid van harde trappen in het compartiment gehoord, waardoor het alarm van het noodluik constant afging. Beide gedetineerden zijn vervolgens aangesproken aan hun gedrag. Uiteindelijk moest om 18:50 uur een noodstop worden gemaakt om de situatie onder controle te kunnen krijgen.
De beroepscommissie heeft kennis genomen van de uitspraak RSJ 31 december 2019, R-19/4186/GA. De beroepscommissie is ook met inachtneming van voormelde uitspraak, van oordeel dat op basis van voornoemd verslag en de overige stukken in onderhavig dossier, onvoldoende duidelijk is geworden wat de feitelijke gang van zaken is geweest tijdens het transport op 20 juni 2019. Hoewel sprake is van ernstige gedragingen, is klagers aandeel in het incident onvoldoende concreet geworden. In het licht van artikel 51, vijfde lid, van de Pbw dient de oplegging van onderhavige disciplinaire straf daarom als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. Het beroep van de directeur wordt daarom ongegrond verklaard.

4.         De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met wijziging van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, U.P. Burke en drs. H. Heddema, leden, in tegenwoordigheid vanmr. R. Smeijers, secretaris, op 27 januari 2020.

            secretaris        voorzitter

Naar boven