Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/2357/TP, 14 januari 2004, beroep
Uitspraakdatum:14-01-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/2357/TP

betreft: [klager] datum: 14 januari 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 7 oktober 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

1. De beoordeling
Ingevolge artikel 69, eerste en vierde lid Bvt juncto artikel 58, vijfde lid Bvt dient het beroepschrift tegen een beslissing tot verlenging van de passantentermijn uiterlijk op de zevende dag na die van de ontvangst van hetafschrift van die beslissing te worden ontvangen bij de Raad. Een na afloop van de termijn van zeven dagen ingediend beroepschrift is niettemin ontvankelijk, indien blijkt dat het beroepschrift zo spoedig is ingediend alsredelijkerwijs van de indiener van het beroep kon worden verlangd.
De beslissing d.d. 19 september 2003 waarvan beroep is op 23 september 2003 aan klager uitgereikt. Het beroepschrift is niet gedateerd en is op het secretariaat van de Raad ontvangen op 7 oktober 2003. Het poststempel op de envelopis van 6 oktober 2003. In zijn toelichting op het beroep stelt klager dat het bsd hem niet heeft medegedeeld wat hij tegen de verlengingsbeslissing kon doen. Desgevraagd zou het bsd een en ander uitzoeken. Hij is echter eerst eenweek na indiening van een verzoekbriefje opgeroepen. Toen pas is hem verteld wat het inhoudt om in beroep te gaan. Dat heeft geleid tot de vertraging bij de instelling van het beroep. De inhoud van de schriftelijke mededeling van deverlengingsbeslissing terzake van het instellen van beroep in aanmerking nemend acht de beroepscommissie de door klager gestelde feiten en omstandigheden niet van dien aard dat op grond daarvan kan worden geoordeeld dat hetberoepschrift zo spoedig is ingediend als redelijkerwijs van klager kon worden verlangd. Klager heeft, gelet op het vorenstaande, niet tijdig beroep ingesteld en kan om die reden niet in zijn beroep worden ontvangen.

2. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. van der Waal-van der Linden, secretaris, op 14 januari 2004

secretaris voorzitter

Naar boven