Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/2720/GM, 16 januari 2020, beroep
Uitspraakdatum:16-01-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

                                                     

                                                          

 

nummer:         R-19/2720/GM

betreft:            [Klager]           datum: 16 januari 2020

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. F.W.M. Hopmans, namens [Klager], verder te noemen klager, gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 21 januari 2019 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie en Veiligheid. Ter zitting van de beroepscommissie van 5 november 2019, gehouden in de p.i. Vught, is gehoord de raadsvrouw van klager, mr. F.W.M. Hopmans. Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen. De inrichtingsarts heeft evenmin gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord ter zitting. Het derde lid van de beroepscommissie, drs. P.J.M. van Puffelen, kon niet ter zitting aanwezig zijn, maar beslist wel mee op het beroep aan de hand van het dossier en het besprokene ter zitting. De voorzitter heeft dit ter zitting meegedeeld.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De inhoud van het beroep

De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 19 november 2018, betreft het weigeren om medicinale cannabis te verstrekken aan klager.

 

2.         De standpunten van klager en de inrichtingsarts

Namens klager is de klacht als volgt – kort en zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager gebruikt momenteel cannabis bloem bedrobinol. De beroepscommissie heeft in eerdere uitspraken overwogen dat het gebruik van cannabis niet zal worden toegekend binnen de p.i., omdat zij geen precedent willen scheppen. Het gaat in onderhavige zaak evenwel om een bijzonder geval. Klager lijdt aan een Complex Regionaal Pijn Syndroom (CPRS), en dat is een zeer bijzondere aandoening. Andere medicatie is voor klager geen alternatief, omdat hij zijn pijn blijft houden. Klager heeft veel nadeel ondervonden door het onthouden van cannabis aan klager, omdat hij veel pijn heeft moeten lijden. Het verzoek is dan ook het beroep gegrond te verklaren en aan klager een financiële tegemoetkoming toe te kennen. Voor het overige wordt aangesloten bij hetgeen is opgenomen in het beroepschrift.

De inrichtingsarts heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de medisch adviseur, niet nader toegelicht. Dit standpunt luidt als volgt. Volgens de standaard van het Nederlands Genootschap voor Huisartsen (NHG) is er geen indicatie voor de verstrekking van medicinale cannabis.

 

3.         De beoordeling

De beroepscommissie stelt voorop dat medicinale cannabis geen geregistreerd geneesmiddel is. De wetenschappelijke onderbouwing van de gunstige effecten van cannabis bij chronische klachten is zwak. Gelet hierop is de beroepscommissie van oordeel dat het voorschrijven van medicinale cannabis door de behandelend arts niet kan worden afgedwongen. Tegen deze achtergrond kan de weigering van de inrichtingsarts klager medicinale cannabis voor te schrijven niet worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, drs. K.M.P.A.M. Habryka en drs. P.J.M. van Puffelen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. de Groot, secretaris op 16 januari 2020.

 

       

 

                        secretaris                                                       voorzitter

 

 

 

Naar boven