Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/2704/GM, 16 januari 2020, beroep
Uitspraakdatum:16-01-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

                                                    

                                                          

nummer:         R-19/2704/GM

betreft:            [Klager]           datum: 16 januari 2020

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van [Klager], verder te noemen klaagster, gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de locatie Ter Peel, alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 15 januari 2019 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie en Veiligheid. Ter zitting van de beroepscommissie van 5 november 2019, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, is gehoord de inrichtingsarts […]. Hoewel klaagster, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is zij niet ter zitting verschenen. De raadsman van klaagster, mr. M.G. Eckhardt, heeft zich van de zaak onttrokken en is evenmin verschenen.

Het derde lid van de beroepscommissie, drs. P.J.M. van Puffelen, kon niet ter zitting aanwezig zijn, maar beslist wel mee op het beroep aan de hand van het dossier en het besprokene ter zitting. De voorzitter heeft dit ter zitting meegedeeld.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De inhoud van het beroep

De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 16 november 2018, betreft het lang moeten wachten totdat de huisarts klaagsters situatie heeft beoordeeld en behandeld.

 

2.         De standpunten van klaagster en de inrichtingsarts

Door en namens klaagster is de klacht als volgt – kort en zakelijk weergegeven – schriftelijk toegelicht. Er is niet met een winkelwagen maar met een roltrailer, met daarop 24 boxen vol met boodschappen, over klaagsters voet heengereden. Klaagster is de volgende dag – 8 november 2018 – niet door de medische dienst opgeroepen, maar pas op 16 november 2018. In de tussentijd ging het steeds slechter met de voet van klaagster. In januari 2019, dus drie maanden later, heeft klaagster nog steeds een dikke, blauwe en gekneusde voet.

De inrichtingsarts heeft het standpunt – kort en zakelijk weergegeven – toegelicht. Slechts een klein deel van klaagster klaagschrift betreft het handelen van de inrichtingsarts. Het lange uitstel van de behandeling van klaagster door de huisarts, komt doordat klaagster in contact met de verpleegkundige heeft gezegd dat zij niet veel pijn had en dat zij niet te veel poespas wilde. Naar aanleiding hiervan heeft de verpleegkundige niet direct voor klaagster een afspraak gemaakt bij de arts. De afspraken van de arts worden gemaakt door de verpleegkundige, daar heeft de arts geen invloed op. Wel heeft de arts pijnstilling voorgeschreven. Op 15 november 2018 meldde klaagster zich weer bij de medische dienst, waarna zij op 16 november 2018 is ingedeeld op het spreekuur van de inrichtingsarts. Toen klaagster verscheen op het spreekuur werkte zij niet mee. Zo wilde zij het verband niet van haar voet halen. Daarnaast hoefde de huisarts haar maar aan te raken en klaagster begon de arts te slaan en begon te schreeuwen dat hij haar mishandelde. Hoewel klaagster hier een andere lezing over heeft, blijft de arts bij zijn verhaal. Hij probeert zo integer mogelijk zijn werkzaamheden te verrichten.

De arts heeft haar naar aanleiding van deze incidenten niet verder onderzocht. Hij heeft haar eenmalig gezien en dat was op 16 november 2018. Daarna heeft hij geweigerd klaagster verder te spreken en te behandelen. Dit heeft te maken met de dreigende houding van klaagster naar de arts toe.

Een röntgenfoto zou geen toegevoegde waarde hebben gehad, nu klaagster ruim een week na het ongeval lopend binnen kwam op het spreekuur. Een fractuur aan een grote teen is een zeldzaamheid.

 

3.         De beoordeling

Op 8 november 2018 is met een beladen roltrailer over de voet van klaagster gereden. Diezelfde dag is zij gezien door de verpleegkundige. Bij de verpleegkundige heeft ze gezegd dat zij een beetje pijn heeft, maar gewoon wil gaan werken en niet te veel poespas wil. Naar aanleiding hiervan is er telefonisch overleg geweest tussen de verpleegkundige en de inrichtingsarts. De arts heeft pijnstilling voorgeschreven en de teen is door de verpleegkundige verbonden. Voorts is besloten klaagster niet direct op te roepen voor het spreekuur van de inrichtingsarts. Op 15 november 2018 is klaagster nogmaals gezien door de verpleegkundige. Zij was toen erg boos, omdat zij een week heeft moeten wachten voordat zij uiteindelijk werd opgeroepen. Tijdens dit gesprek geeft ze aan dat ze erg veel pijn heeft aan haar voet. Haar opgezwollen voet was blauw van kleur en ze kon hier niet op steunen. Er was geen sprake van asdrukpijn, wel veel pijn bij aanraking van het middenvoetsbeentje. Klaagster kreeg een drukverbandje ter ondersteuning en een pleister over het wondje van haar dikke teen. De volgende dag kwam ze op het spreekuur bij de arts. Klaagster begon direct te schreeuwen op het moment dat de arts vroeg of ze haar enkel uit wilde pakken. Zij schreeuwde richting de arts dat hij zelf het verband van haar voet moest afhalen. Uiteindelijk deed zij woest het verband eraf. Toen de arts haar wilde onderzoeken, sloeg zij de huisarts, nam de boosheid toe en zei zij dat hij haar mishandelde. Klaagster wilde dat een foto werd gemaakt. De huisarts wees dit verzoek af, omdat klaagster reeds een week op haar voet liep. De arts zei tegen klaagster dat hij geen beslissing kon nemen over diagnostiek en therapie, omdat zij geen onderzoek toeliet. Vervolgens verliet klaagster luidkeels de kamer van de arts. Deze gang van zaken is vermeld in het medisch dossier van klaagster.

De beroepscommissie is gelet op het voorgaande van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Klaagster heeft immers bij de verpleegkundige aangegeven dat zij niet te veel poespas wilde, maar een beetje pijn had en door wilde gaan met werken. Voorts bleek bij haar bezoek aan de inrichtingsarts – acht dagen later - dat zij op haar voet liep, hetgeen een fractuur in haar voet onwaarschijnlijk maakt. Een eventuele breuk in een teen (zonder zichtbare standafwijking) zou niet tot een ander beleid dan pijnstilling en dragen van stevig schoeisel hebben geleid. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, drs. K.M.P.A.M. Habryka en drs. P.J.M. van Puffelen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. de Groot, secretaris op 16 januari 2020.

 

          

 

                        secretaris                                                       voorzitter

Naar boven