nummer: R-19/2661/GV
betreft: [klager] datum: 9 april 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. H.M. Dunsbergen, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 16 januari 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), alsmede van de onderliggende stukken.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.
2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager heeft verzocht de tenuitvoerlegging van zijn vervangende hechtenis te onderbreken vanwege de medische situatie van zijn partner. Zijn partner is thans hoogzwanger en ondervindt complicaties die hebben geleid tot een ziekenhuisopname. De partner van klager heeft een dringende behoefte aan begeleiding en ondersteuning van klager gedurende de zwangerschap. De beslissing van de Minister is niet ingegeven door een juiste beoordeling van de relevante feiten en omstandigheden en ontbeert een deugdelijke en kenbare belangenafweging en motivering. Klager betwist uitdrukkelijk dat er geen medische noodzaak was voor het verlenen van strafonderbreking. Het medisch advies wordt ingegeven door een brief van de gynaecoloog van 11 januari 2019. Een beoordeling omtrent de gestelde medische noodzaak voor strafonderbreking is om onbekende redenen niet ingegeven door de aangeleverde medische informatie van 15 januari 2019 en de opname van de partner van 13 januari 2019. Onterecht is nagelaten te onderzoeken of de actuele medische situatie aanleiding vormde voor het al dan niet verlenen van strafonderbreking. Daarnaast was er een sociaal probleem rondom de zwangerschap. De partner van klager beschikte niet over een netwerk dat haar voldoende kon ondersteunen. Klager vertoonde gedurende zijn detentie goed gedrag en hield zich aan de gestelde voorwaarden/aanwijzingen. Er was geen sprake van een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 4 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting. Evenmin waren er andere gronden om het verlofverzoek van klager af te wijzen.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Op grond van artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. De medisch adviseur heeft bij brief van 11 januari 2019 advies uitgebracht over het verzoek tot strafonderbreking op medische gronden op basis van een brief van R. S., die is verbonden aan de dienst gynaecologie van het [ziekenhuis] in [plaatsnaam]. De medisch adviseur acht strafonderbreking op medische gronden niet geïndiceerd. De selectiefunctionaris heeft in het bestreden besluit het verzoek afgewezen, omdat gelet op het advies van de medisch adviseur er geen medische noodzaak is voor een strafonderbreking. Het maatschappelijk belang van een ongestoorde tenuitvoerlegging van het korte strafrestant van klager prevaleert in deze. De selectiefunctionaris heeft bij e-mail van 15 januari 2019 alle stukken inzake het verzoek van klager tot strafonderbreking ontvangen, waaronder de e-mail van de advocaat van 15 januari 2019 en de verklaring van de gynaecoloog van 15 januari 2019. Laatstgenoemd stuk is niet meer voorgelegd aan de medisch adviseur omdat hierin enkel staat dat klagers partner is opgenomen sinds 13 januari 2019 en dat ontslag afhankelijk is van de ziekteprogressie. Uit het advies van de medisch adviseur van 11 januari 2019 blijkt immers dat bij een medische indicatie bepalend is of de aanwezigheid van klager onontbeerlijk is voor de gezondheid van zijn partner en het ongeboren kind. Nu de partner van klager op 13 januari 2019 was opgenomen in het [ziekenhuis] in [plaatsnaam] en onder behandeling van een gynaecoloog stond, was de aanwezigheid van klager volgens de selectiefunctionaris niet onontbeerlijk voor de gezondheid van zijn partner en het ongeboren kind en bestond nog immer onvoldoende noodzaak tot het verlenen van strafonderbreking. Ook het positieve advies van het Multi Disciplinair Overleg (MDO) en het negatieve advies van de Vrijheden Commissie (VC) heeft de selectiefunctionaris betrokken in zijn beoordeling alvorens te besluiten. Doorslaggevend is het advies van medisch adviseur geweest. Dat klager gedurende zijn detentie goed gedrag en zich aan de gestelde voorwaarden/aanwijzingen hield, maakt vorenstaande niet anders.Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
Het MDO van de penitentiaire inrichting (p.i.) Lelystad heeft, gelet op de persoonlijke omstandigheden van klagers vriendin, positief geadviseerd. De VC heeft negatief geadviseerd.
De medisch adviseur acht strafonderbreking op medische gronden niet geïndiceerd.
3. De beoordeling
Klager zat gedetineerd in de penitentiaire inrichting (p.i.) Lelystad voor het ondergaan van twee vervangende hechtenissen op grond van de wet Terwee. Klager is op 31 januari 2019 uit de p.i. Lelystad uitgeschreven met als reden beëindiging dwangmiddel. Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers verzoek om strafonderbreking. Ingevolge artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Bij de beoordeling van een verzoek tot strafonderbreking wordt een afweging gemaakt tussen het persoonlijke belang van klager bij de strafonderbreking en het maatschappelijk belang van een ongestoorde tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf. Klager heeft gevraagd om hem strafonderbreking te verlenen vanwege de medische situatie van zijn partner, nu zij hoogzwanger is en complicaties ondervindt die hebben geleid tot een ziekenhuisopname. Klagers partner heeft dringende behoefte aan begeleiding en ondersteuning van klager gedurende de zwangerschap. De medisch adviseur heeft in haar advies van 11 januari 2019 te kennen gegeven dat zij op basis van een bericht van R. S., die is verbonden aan de dienst gynaecologie van het [ziekenhuis] in [plaatsnaam], een strafonderbreking op medische gronden niet geïndiceerd geacht. De medisch adviseur heeft ter onderbouwing (onder meer) aangevoerd dat het weliswaar niet wenselijk is dat klagers partner langere periodes alleen is, maar dat klagers partner, bij afwezigheid van klager, zelf actie zal moeten ondernemen om vervoer naar het ziekenhuis te regelen wanneer dit nodig is. De Minister heeft het verzoek tot strafonderbreking afgewezen, nu er - gelet op het advies van de medisch adviseur - geen medische noodzaak is voor strafonderbreking. De omstandigheid dat naar aanleiding van de nieuwe aangeleverde medische informatie van 15 januari 2019, inhoudende dat klagers partner in het ziekenhuis is opgenomen, niet nogmaals om een nieuw advies is verzocht aan de medisch adviseur, acht de beroepscommissie, in combinatie met de onderbouwing van de medisch adviseur in het advies van 11 januari 2019, niet onredelijk. Daarbij is van belang dat niet is aangevoerd, noch gebleken, dat de gezondheid van klagers partner in gevaar was en/of dat de bevalling eerder dan de uitgerekende datum van 13 februari 2019 was te verwachten. Bovendien zou klager ruim voor die datum vrij zou komen. Gelet hierop kan de beslissing van de Minister, ondanks het positieve advies van het MDO, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beroep ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris, op 9 april 2019.
secretaris voorzitter