Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4783/GB, 17 januari 2019, beroep
Uitspraakdatum:17-01-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer:        R-19/4783/GB

Betreft:            [klager]            datum: 17 januari 2020

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. K. Blonk, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 20 september 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar de penitentiaire inrichting (p.i.) Krimpen aan den IJssel afgewezen.

2.         De feiten
Klager is sinds 30 juni 2019 gedetineerd. Hij verblijft in de p.i. Nieuwegein.

3.         De standpunten
3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Het belang dat klager om logistieke redenen geplaatst dient te blijven in de p.i. Nieuwegein weegt onvoldoende zwaar op tegen het belang om contact te kunnen onderhouden met zijn gezin, bestaande uit zijn vriendin en hun drie kinderen. In verband met de bezoektijden in de p.i. en de schooltijden van de kinderen is het voor klagers vriendin heel moeilijk om vanuit Rotterdam te reizen naar de p.i. Nieuwegein. Bovendien is het voor haar te duur om elke week bij klager op bezoek te gaan, nu zij moet rondkomen van een uitkering en het dus niet breed heeft. Het belang van de plaatsing van klager in de p.i. Nieuwegein in verband met klagers strafzaak, is minimaal. Op 9 oktober 2019 zal de rechtbank in Zutphen uitspraak doen, voor zijn aanwezigheid zal klager afstand doen. Er zijn verder geen zittingen of verhoren gepland. Namens klager - en naar aanleiding van de reactie van de Minister - is het beroep op 31 oktober 2019 nog nader toegelicht.
Het klopt dat klager wel bezoek ontvangt van zijn vriendin en kinderen, maar dit is niet wekelijks. De overige bezoekers zijn klagers advocaat, zijn reclasseringsmedewerker en een paar vrienden. De reizen van klagers vriendin met de kinderen met het OV naar de p.i. Nieuwegein waren duur en hebben een (te) groot gat geslagen in hun gezinsbudget. Als klager in een p.i. in de regio Rotterdam geplaatst zou zijn, zouden zijn vriendin en de kinderen op de fiets of makkelijk met het OV op bezoek kunnen komen. Klager kan uiteraard in beklag over de bezoektijden in de p.i. Nieuwegein, maar de ervaring leert dat dit weken zal duren en, al wordt klager in het gelijk gesteld, dit de hoge reiskosten voor zijn vriendin en de kinderen niet wegneemt. De reistijd is totaal (en zonder vertraging) drie uur, dat is best lang en ook lastig te combineren met de schooltijden van de kinderen. Er is geen enkel belang meer om klager in de p.i. Nieuwegein geplaatst te houden, nu er op 23 oktober 2019 door de rechtbank in Zutphen uitspraak is gedaan. Klager is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden met aftrek van voorarrest. Ook vanuit de p.i. Nieuwegein en het Openbaar Ministerie (OM) zijn er geen bezwaren voor een overplaatsing van klager.

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager is conform artikel 24, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden in de p.i. Nieuwegein juist geplaatst, nu hij is ingesloten voor het parket Arnhem- Leeuwarden. Uit de bezoekerslijsten van klager blijkt dat hij wekelijks bezoek ontvangt. De reistijd van Rotterdam naar de p.i. Nieuwegein is met het OV een uur tot anderhalf uur en met de auto een uur. Deze reistijd is redelijk en billijk. Als klager het niet eens is met de bezoektijden in de p.i. Nieuwegein, kan hij in beklag bij de commissie van toezicht. Het beroep is verder niet onderbouwd. Dat de directeur van de p.i. en het OM geen bezwaar hebben tegen een overplaatsing van klager, is door de Minister meegenomen maar is geen grond om van de huidige regelgeving af te wijken. De Minister verwijst hierbij tevens naar de uitspraak RSJ R-19/4276/GB, 16 september 2019, waarin in een vergelijkbare zaak het beroep ongegrond is verklaard.

4.         De beoordeling
4.1.      De beroepscommissie begrijpt de wens van klager dichterbij zijn gezin gedetineerd te zijn. Uit de overgelegde bezoekerslijsten blijkt dat hij geregeld bezoek van zijn gezin (sinds de aanvang van de detentie drie keer) en anderen ontvangt. Niet gebleken is dat klagers vriendin de reiskosten niet kan betalen of dat het voor haar onmogelijk is om met drie kinderen bij klager op bezoek te kunnen komen. Daarnaast is de reisafstand tussen Rotterdam en Nieuwegein niet onredelijk te noemen. De Minister heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet gebleken is van bijzondere omstandigheden die een uitzondering op het plaatsingsbeleid kunnen rechtvaardigen. Dat de p.i. en het OM geen bezwaar hebben tegen klagers overplaatsing, doet hieraan niet af. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep is daarom ongegrond.

5.         De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, drs. M.R. van Veen en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van J.A. van der Veen, secretaris, op 17 januari 2020.

 

            secretaris        voorzitter

Naar boven