Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/2472/TP, 14 januari 2004, beroep
Uitspraakdatum:14-01-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/2472/TP

betreft: [klager] datum: 14 januari 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 23 oktober 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 31 oktober 2003 verlengd tot 29 januari 2004.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 24 april 2002 ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 9 mei 2002. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in onder meer de FOBA te Amsterdam; sinds 1 augustus 2002verblijft hij in het huis van bewaring (h.v.b.) Arnhem-Zuid te Arnhem.
De Minister heeft bij beschikking d.d. 24 april 2003 besloten tot plaatsing van klager in de Prof.mr. W.P.J. Pompekliniek te Nijmegen. Deze plaatsing was ten tijde van het instellen van het beroep nog niet gerealiseerd.

3. De standpunten
Klager heeft het beroep niet toegelicht.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Klager zal niet in het beroep kunnen worden ontvangen, nu dit een dag te laat door de RSJ is ontvangen. Indien anders wordt geoordeeld, zal het beroep ongegrond zijn. Klager kon wegens het tekort aan tbs-plaatsen nog niet in eentbs-inrichting worden geplaatst. Ten tijde van de bestreden beslissing verbleef klager 18 maanden in een h.v.b. Klager is bij eerdere beslissing tot verlenging van de passantentermijn in verband met overschrijding van de duur vandie termijn van 12 maanden een tegemoetkoming aangeboden.
Er bestaat geen aanleiding ten aanzien van klager af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs. Niet is gebleken dat hij met voorrang boven anderetbs-passanten in een tbs-inrichting moet worden geplaatst. De Minister had ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuit de inrichting van klagers verblijf geen signalen ontvangen dat klagers situatie in het h.v.b.onhoudbaar zou zijn en/of dat van detentieongeschiktheid moest worden gesproken. De opgevraagde medische verklaring zal na ontvangst worden nagezonden.

4. De beoordeling
De bestreden beslissing is op 15 oktober 2003 aan klager uitgereikt. Klagers beroepschrift is op 21 oktober 2003 door de Minister ontvangen. De Minister heeft het beroepschrift op 22 oktober 2003 doorgezonden aan de RSJ, die hetberoepschrift op 23 oktober 2003 heeft ontvangen. Gelet op het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat klager in zijn beroep kan worden ontvangen.

Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens bestendige jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie vande tbs-passant zodanig is dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in een h.v.b. moet worden aangemerkt.

In de onderhavige zaak is gebleken dat klager als gevolg van de bestreden beslissing meer dan 18 maanden als tbs-passant in een h.v.b. verblijft. Een zodanige duur moet, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, alsonredelijk en onbillijk worden aangemerkt.
De beroepscommissie is van oordeel dat zulks meebrengt - het hiervoor overwogene in aanmerking genomen - dat het beroep gegrond is en dat de beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn op materiële grond dientte worden vernietigd.

Uit de medische verklaring d.d. 20 november 2003 van de Forensisch Psychiatrische Dienst Arnhem blijkt dat de psychische conditie van klager op dat moment niet van dien aard was dat een verder verblijf in het h.v.b. alsonverantwoord moest worden beschouwd. Daarin is geconcludeerd dat de aanvankelijk aanwezige
waanstoornis c.q. psychose grotendeels in remissie lijkt, ook onder invloed van de antipsychotische medicatie die klager trouw inneemt, en de relatief prikkelarme en veilige individuele structuur van de IBA. In die zin acht deforensisch psychiater het medisch-psychiatrisch niet onverantwoord dat klager langer in een penitentiaire inrichting moet verblijven in afwachting van plaatsing in een tbs-inrichting.
De beroepscommissie gaat er derhalve van uit dat er ten tijde van de bestreden beslissing nog geen aanleiding bestond om klager bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen. Wel vraagt zij de aandacht van de Minister voor dewenselijkheid van een daadwerkelijk spoedige plaatsing van klager, gelet op de inhoud van bovenvermelde medische verklaring.

De beroepscommissie zal, al het hiervoor overwogene in aanmerking genomen, met toepassing van artikel 66, derde lid onder c, Bvt, volstaan met vernietiging van de bestreden beslissing. Zij gaat er daarbij vanuit dat klager tenspoedigste daadwerkelijk in de prof.mr. W.P.J. Pompekliniek dan wel een andere tbs-inrichting zal worden geplaatst.

Nu de rechtsgevolgen van de op materiële grond te vernietigen beslissing niet meer ongedaan zijn te maken dient klager terzake een tegemoetkoming te worden geboden. De beroepscommissie ziet evenwel geen aanleiding tot hetvaststellen van de tegemoetkoming, nu tussen klager en de Staat der Nederlanden op 4 juni 2003 een vaststellingsovereenkomst is gesloten, waarbij is bepaald dat klager na plaatsing in een tbs-inrichting een tegemoetkoming zalontvangen van € 600,= per maand vanaf de dag dat het verblijf van klager als tbs-passant in een h.v.b. 12 maanden heeft geduurd tot de dag waarop plaatsing in een tbs-inrichting daadwerkelijk is verwezenlijkt, met dien verstande datdit bedrag na het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een h.v.b. wordt verhoogd met een bedrag van € 125,= per maand.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij ziet geen aanleiding zelf nog te bepalen dat een tegemoetkoming wordt toegekend.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 14 januari 2004

secretaris voorzitter

Naar boven