Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4459/GA, 30 december 2019, beroep
Uitspraakdatum:30-12-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:         R-19/4459/GA

betreft:            [klager]            datum: 30 december 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van de directeur van het Justitieel Complex Zaanstad, gericht tegen een uitspraak van 14 augustus 2019 van de beklagcommissie bij voormelde inrichting, gegeven op een klacht van […], verder te noemen klager, en van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. De beroepscommissie heeft klager in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en de directeur van bovengenoemde inrichting om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de beslissing van 4 april 2019 tot afwijzing van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof (JG-2019-279). De beklagcommissie (boven de uitspraak staat foutief dat de uitspraak is gedaan door de alleensprekende beklagrechter) heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten
De directeur heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Volgens de beklagcommissie ontbreekt in de bestreden beslissing een belangenafweging. Naast het advies van de advocaat-generaal, is evenwel ook meegewogen dat eerder genoten regimesgebonden verloven niet naar behoren zijn verlopen. Tijdens zijn verblijf in een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) heeft klager immers locatieverboden overtreden en was de batterij van zijn enkelband onvoldoende opgeladen. Bovendien heeft de beklagcommissie de beoordeling ten onrechte gebaseerd op nieuwe feiten en omstandigheden en heeft zij niet acht geslagen op de situatie zoals deze bestond ten tijde van de bestreden beslissing. Op het moment dat klagers verlofaanvraag werd afgewezen had hij een strafrestant van ruim acht maanden. Van een zeer beperkt strafrestant was toentertijd dus geen sprake. Onderhavig verzoek om algemeen verlof betreft daarnaast de eerste verlofaanvraag na klagers terugplaatsing uit de b.b.i. op 8 februari 2019. In het kader van de andere vier verloven waar klager recht op heeft, kan de belangenafweging in het licht van zijn dan bestaande strafrestant anders uitvallen.

Klager heeft zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep niet toegelicht.

3.         De beoordeling
Klager is gedetineerd vanwege een gevangenisstraf van zeventien jaren en negen maanden in verband met – kort gezegd – moord, zware mishandeling, diefstal, schuldheling en laster, waarvan de voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) is herroepen voor de duur van vijfhonderd dagen. De einddatum van klagers detentie is bepaald op 12 december 2019. Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf. Ten aanzien van klagers verzoek om algemeen verlof heeft de advocaat-generaal negatief geadviseerd. Klagers v.i. is gedeeltelijk herroepen, vanwege de verdenking van het plegen van een nieuw strafbaar tijdens die v.i. De directeur heeft onder meer dit advies ten grondslag gelegd aan de afwijzing van klagers verlofaanvraag. In zijn beslissing heeft de directeur tevens opgemerkt dat klager tijdens zijn verblijf in een b.b.i. zich herhaaldelijk niet aan de voorwaarden in het kader van aan hem verleende vrijheden heeft gehouden. Onderhavige verlofaanvraag betrof de eerste verlofaanvraag sinds hij op 8 februari 2019 vanuit de b.b.i. naar het normaal beveiligde gevangenisregime van het Justitieel Complex Zaanstad is teruggeplaatst. De herroeping van de v.i. en klagers daarop volgende gedrag tijdens zijn verblijf in de b.b.i. vormen een contra-indicatie voor verlofverlening. Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft de directeur op grond van deze – ten tijde van de afwijzing van de verlofaanvraag aanwezige – omstandigheden in redelijkheid het verzoek kunnen afwijzen. De beslissing van de directeur kan daarom, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b en d van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep van de directeur gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog ongegrond verklaren.

4.         De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. S. Djebali, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.G. Bikker, secretaris, op 30 december 2019.

 

            secretaris        voorzitter

 

 

 

 

Naar boven