Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4239/GA, 17 januari 2020, beroep
Uitspraakdatum:17-01-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:         R-19/4239/GA

betreft:            [klager]            datum: 17 januari 2020

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. F.W.M. Hopmans, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 22 juli 2019 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Alphen te Alphen aan den Rijn, en van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 31 oktober 2019, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord klagers raadsvrouw mw. mr. F.W.M. Hopmans, en namens de directeur van de p.i. Alphen […], juridisch medewerker. Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:          

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het niet in aanmerking komen voor plaatsing in het plusprogramma na bespreking in het multidisciplinair overleg (MDO) van 17 juni 2019 (AR 2019/320). De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager is door de directeur in het basisprogramma geplaatst op grond van artikel 1d van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling). De plaatsing is overgenomen van de locatie Roermond, waar klager in het basisprogramma verbleef. Klager heeft verzocht tijdens het eerstvolgende MDO te beslissen hem in het plusprogramma te plaatsen. Klager is besproken in het MDO van 17 juni 2019 en uit die bespreking volgde dat klager in het basisprogramma moest blijven. Dit is onterecht, omdat klager wel degelijk verantwoordelijkheid neemt voor zijn re-integratie. Klager meent ten onrechte te zijn veroordeeld. Het is zijn goed recht om niet mee te werken aan verdiepingsonderzoek en het enkele feit dat hij daaraan niet meewerkt is onvoldoende om hem in het basisprogramma te houden. De reden voor klager om niet mee te werken, is erin gelegen dat hij onschuldig zegt te zijn en bovendien vindt hij niet dat hij het onderzoek nodig heeft. De weigering moet als ‘oranje’ gedrag worden gekwalificeerd, niet als ‘rood’ gedrag. Klager is veel bezig met hoe hij zijn leven kan oppakken na detentie, solliciteert en heeft verschillende diploma’s gehaald. Hij neemt deel aan arbeid, er is sprake van negatieve urinecontroles en de omgang met medegedetineerden en het personeel is goed. Er moet sprake zijn van een deugdelijke belangenafweging, waarbij klagers goede gedrag wordt meegewogen. Verwezen wordt naar RSJ 1 juli 2016, 15/4088/GA en 16/0331/GA. Er is onvoldoende gewicht toegekend aan het positieve gedrag van klager. De plaatsing in het basisprogramma levert een inbreuk op de persoonlijke en lichamelijke integriteit van klager op, welke inbreuk niet opweegt tegen het niet meewerken aan een verdiepingsonderzoek. De beklagcommissie heeft in de mondelinge uitspraak bovendien nagelaten te motiveren waarom de beslissing van de directeur redelijk en billijk kan worden geacht. Namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt toegelicht, in die zin dat te kennen is gegeven dat te allen tijde een belangenafweging wordt gemaakt en dat er voor het overige geen aanvullingen zijn ten opzichte van hetgeen in beklag reeds naar voren is gebracht.

3.         De beoordeling
Uit de stukken blijkt dat klager op 21 februari 2019 is overgeplaatst vanuit de locatie Roermond naar de p.i. Alphen en aldaar in het basisprogramma is geplaatst. Klager heeft verzocht hem te promoveren naar het plusprogramma. Klager is besproken in het MDO van 25 maart 2019 en 6 mei 2019. Blijkens de informatie van de inrichting is besloten klager in het basisprogramma te houden, vanwege het niet willen meewerken aan een verdiepingsonderzoek. Op 17 juni heeft klager opnieuw te horen gekregen dat hij - om dezelfde reden - in het basisprogramma moet blijven. Klager heeft vervolgens op 17 juni 2019 beklag ingesteld. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad moet de directeur voorafgaand aan een beslissing tot promoveren of degraderen een belangenafweging maken. Bij de belangenafweging dient de directeur het ‘oranje gedrag’ dan wel het ‘rode gedrag’ van de gedetineerde af te zetten tegen het structurele gedrag, waaronder al het ‘groene gedrag’, van de gedetineerde. Uit die belangenafweging dient duidelijk te blijken waarom het gedrag van de gedetineerde, bezien in het licht van het uitgangspunt van het Dagprogramma, Beveiliging en Toezicht op maat (DBT) dat gedetineerden zelf verantwoordelijkheid moeten nemen voor hun re-integratie, dient te leiden tot promotie of degradatie. Die belangenafweging dient, vanwege de ingrijpende gevolgen van die beslissing voor de gedetineerde, maar ook vanwege de toetsbaarheid van die beslissing achteraf door de beklag- en beroepscommissie, inzichtelijk te zijn en schriftelijk te worden vastgelegd. De directeur heeft besloten  klager niet te promoveren naar het plusprogramma, omdat klager niet wil(de) meewerken aan een verdiepingsonderzoek. Die beslissing van 17 juni 2019 is kennelijk niet op schrift gesteld anders dan dat het staat vermeld in een e-mailbericht gericht aan de advocaat van klager. Uit RSJ 24 april 2015, 14/4783/GA volgt dat het enkel niet meewerken aan re-integratie onvoldoende grond is voor degradatie dan wel voor niet promoveren. Daarvan is in het onderhavige geval sprake nu onweersproken is dat klager in principe op alle gebieden ‘groen’ scoort, maar - en zo staat het vermeld in het enige schriftelijk kenbare stuk vanuit de inrichting - vanwege het feit dat hij niet wil meewerken aan het verdiepingsonderzoek in het basisprogramma moet blijven. Hoe klager door deze weigering onvoldoende verantwoordelijkheid voor zijn re-integratie zou nemen – dusdanig dat hij niet in aanmerking komt voor interne promotie – is niet nader gemotiveerd door de directeur. Het had op de weg van de directeur gelegen om door middel van een deugdelijke en inzichtelijke belangenafweging kenbaar te maken op welke wijze klager door zijn weigering onvoldoende verantwoordelijkheid neemt voor zijn re-integratie. Nu dit niet is gebeurd, is de beslissing onvoldoende gemotiveerd. Het beroep wordt daarom gegrond verklaard en het beklag wordt alsnog gegrond verklaard. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De directeur is in de gelegenheid gesteld zijn standpunt hieromtrent te bepalen. De beroepscommissie stelt de tegemoetkoming vast op € 30,=.

4.         De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.

Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 30,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S. Djebali, voorzitter, J.G.A. van den Brand en drs. M.J. Selnick Marzullo, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Simpelaar, secretaris, op 17 januari 2020.

 

secretaris       voorzitter

 

 

 

 

           

Naar boven