Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3020/GM, 13 januari 2020, beroep
Uitspraakdatum:13-01-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

                                            

                                                

nummer:         R-19/3020/GM

betreft:            [Klager]           datum: 13 januari 2020

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. K.R. Verkaart, namens [Klager], verder te noemen klager, gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Dordrecht, alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 11 februari 2019 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie en Veiligheid. Ter zitting van de beroepscommissie van 5 november 2019, gehouden in de p.i. Vught, is klager gehoord, bijgestaan door zijn raadsman mr. K.R. Verkaart. De inrichtingsarts heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen. Het derde lid van de beroepscommissie, drs. P.J.M. van Puffelen, kon niet ter zitting aanwezig zijn, maar beslist wel mee op het beroep aan de hand van het dossier en het besprokene ter zitting. De voorzitter heeft dit ter zitting meegedeeld. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 12 december 2019, betreft het onvoldoende behandelen van klagers klachten omtrent zijn slaapproblemen en het feit dat hij niet arbeidsongeschikt wordt verklaard.

2.         De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Door en namens klager is de klacht – kort en zakelijk weergegeven – als volgt toegelicht. Klager ervaart vanwege zijn oogproblemen nog steeds veel slaapproblemen. Klager slaapt veelal slechts drie tot vier uur per nacht. Klager wil graag dat hij voor de ochtend arbeidsongeschikt wordt verklaard. Dat is nu niet het geval. Nu meldt hij zich altijd ziek voor de arbeid en is om die reden dan 48 uur ingesloten. Hij kan dan ook geen werkzaamheden verrichten in de middag, terwijl klager dat wel wil. Klager wordt onvoldoende geholpen. Klager heeft, anders dan in het dossier staat, meermalen verzocht om te worden doorverwezen naar een neuroloog. Hij is nog niet bij een neuroloog geweest. Klager heeft daarnaast veel huisartsen benaderd, maar zij weten niet welke behandeling klager nodig heeft. De medicatie die klager krijgt voorgeschreven helpt niet. Klager neemt evenwel zijn medicatie trouw in, zodat hij zijn welwillendheid kan tonen. Ook heeft klager geprobeerd een nacht niet tot nauwelijks te slapen, zodat hij een dag later wellicht wel goed slaapt. Dit heeft niet geholpen. Met klager is de afspraak gemaakt om elke week met een psycholoog te praten over zijn problemen. Dat is slechts één keer gebeurd. De huisartsen zeggen dat hij ná zijn detentie aan zijn slaapproblematiek moet werken. Ter zitting overhandigt de raadsman onder meer een verslag ‘psychodiagnostisch onderzoek’ van MEE d.d. 18 juni 2014. Daarin is geadviseerd aanvullend onderzoek te laten doen bij klager bij bijvoorbeeld een neuroloog, naar de vraag of de slaapproblemen mogelijk een depressie hebben veroorzaakt, of dat het juist andersom is. Met name de door klager ervaren slaapproblemen lijken veel problemen te veroorzaken. Uit het verslag blijkt eveneens dat klager al langere tijd – vanaf 2007 – last ondervindt van zijn ogen en van zijn slaapproblematiek. Tot op heden is er voor zijn problemen geen oplossing gevonden. Aan de zijde van de medisch adviseur wordt geschreven dat klager regelmaat moet houden en dat hij er dan wel bovenop komt. Dat is veel te kort door de bocht, mede gelet op de duur en ernst van de klachten. De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt – kort en zakelijk weergegeven – ingenomen. Er hebben meerdere gesprekken met klager plaatsgevonden over zijn problematiek. Daarnaast wordt binnen de p.i. veel waarde gehecht aan een gestructureerd dag- en nachtschema. Om hiervan af te wijken, dient er een goede reden te zijn. Er is aanvankelijk geprobeerd om met medicatie klager een goede nachtrust te geven, waardoor zijn ogen ook rust krijgen. De medicatie heeft echter niet geholpen. Klager is aangeboden naar een neuroloog te gaan voor onderzoek naar een slaapstoornis. Klager is hier niet op ingegaan. Op 22 november 2018 is besloten te observeren hoe het slaapritme van klager op de nieuwe afdeling verloopt en is met hem afgesproken een nieuwe poging te doen om hem deel te laten nemen aan het dagprogramma. Kort daarna is de detentie in Dordrecht onderbroken en is hij overgeplaatst naar een andere instelling. Klager is afdoende ondersteund in zijn slaapproblematiek. De arts meent tevens dat ingrijpende veranderingen van het dag en nachtritme periodiek gereviseerd dienen te worden, zeker als het een aantal maanden goed gaat.

3.         De beoordeling
De stukken die door de raadsman ter zitting zijn overhandigd, zijn toegestuurd naar de inrichtingsarts, met daarbij de opmerking dat hierop binnen zeven dagen desgewenst op gereageerd kan worden. Op 20 november 2019 is hierop gereageerd. In de brief staat dat klager ondertussen op eigen initiatief wil meewerken aan een traject naar een werkweek van 32 uren. Deze informatie is ter kennisgeving naar klager en zijn raadsman gestuurd. Op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting, is naar het oordeel van de beroepscommissie voldoende aandacht besteed aan klagers slaap- en oogproblematiek. Uit de stukken volgt dat klager diverse gesprekken heeft gehad met de arts over zijn problemen. Bij klager zijn verschillende medicamenteuze interventies geprobeerd. Dit heeft klager evenwel niet geholpen. Toen is aan klager aangeboden hem te verwijzen naar een neuroloog. In de onderhavige zaak zijn de slaap- en oogproblemen niet dusdanig ernstig dat zijn slaapproblemen reden zijn voor arbeidsongeschiktheid. Klager is vanwege zijn slaapproblemen immers gebaat bij een gestructureerd dagritme. De beroepscommissie is – het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien – van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 van de Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard. De beroepscommissie merkt ten overvloede nog het volgende op. In de reactie van de huisarts op het beroepschrift staat dat klager niet is ingegaan op het aanbod van een doorverwijzing naar de neuroloog. Ter zitting heeft klager evenwel aangegeven dat hij wel doorverwezen wil worden naar een neuroloog. De beroepscommissie adviseert de inrichtingsarts en klager om dit nogmaals te bespreken.

4.         De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, drs. K.M.P.A.M. Habryka en drs. P.J.M. van Puffelen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. de Groot, secretaris op 13 januari 2020.                            

 

                        secretaris                                                       voorzitter

 

 

 

Naar boven