Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-20/2808/SGA, 08 januari 2020, schorsing
Uitspraakdatum:08-01-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

DBT  v

 

Nummer          : S-20/2808/SGA

Betreft : [verzoeker]                           datum: 8 januari 2020

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van […], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichting (p.i.) Dordrecht. Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 2 januari 2020, inhoudende de terugplaatsing naar het basisprogramma. De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het schrijven van de beklagcommissie bij voornoemde p.i. van 6 januari 2020 waaruit volgt dat het verzoekschrift als klaagschrift in behandeling wordt genomen alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 6 januari 2020.

1.         De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval. Bij het nemen van een degradatiebeslissing dient de directeur volgens vaste rechtspraak van de beroepscommissie niet alleen het gedrag dat leidt tot de bestreden beslissing te noemen, maar dient hij ook een belangenafweging te maken die voor verzoeker en voor de (voorzitter van de) beroeps-en de beklagcommissie kenbaar is. De voorzitter begrijpt dat de degradatiebeslissing is genomen naar aanleiding van één ‘rode’ gedraging van verzoeker, namelijk de oplegging van een disciplinaire straf op 12 december 2019 wegens – zo begrijpt de voorzitter – het aantreffen van contrabande op verzoekers (meerpersoons)cel waaronder 11,7 gram hasj en 4,5 gram amfetamine, 2 gsm’s met toebehoren, 20 liter alcohol en slag- en stootwapens. Van de aangetroffen hasj en amfetamine is aangifte gedaan. Uit de inlichtingen van de directeur en de bestreden beslissing blijkt dat de directeur een belangenafweging heeft gemaakt, waarbij verzoekers negatieve ‘rode’ gedrag is afgewogen tegen zijn positieve ‘groene’ gedrag. De directeur acht het ‘rode’ gedrag niet passend bij een verblijf in het plusprogramma. Gezien het bovenstaande en met name de aard en de grote hoeveelheid van de aangetroffen contrabande, is naar het voorlopig oordeel van de voorzitter voldoende aannemelijk dat sprake is van meer dan incidenteel ongewenst gedrag van verzoeker en is dit zodanig ernstig dat de beslissing van de directeur om verzoeker op grond van dat gedrag te degraderen niet zodanig onredelijk en onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om tot schorsing van de beslissing over te gaan.
Het verzoek zal daarom worden afgewezen.

2.         De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.

Aldus gedaan door mr. M. Keppels, voorzitter, in tegenwoordigheid van bc. L. Vis-van Alff, secretaris, op 8 januari 2020

                                                                 secretaris        voorzitter

 

 

Naar boven