Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-20/2799/SGA, 07 januari 2020, schorsing
Uitspraakdatum:07-01-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          : S-20/2799/SGA

Betreft : [verzoeker]                           datum: 7 januari 2020

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. S.A. van den Boom, namens […], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught. Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van de penitentiaire inrichting Vught, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel, ingaand op 2 januari 2020 om 16.20 uur en eindigend op 9 januari 2020 om 16.20 uur, wegens de dreiging een medegedetineerde te slaan en de verdenking dat verzoeker betrokken is bij drugshandel. De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 3 januari 2020 (VU 2020-18) alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 6 januari 2020.

1.         De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval. Verzoeker stelt dat de disciplinaire straf onterecht is opgelegd en disproportioneel is.
Uit de schriftelijke inlichtingen van de directeur, waaronder het schriftelijk verslag, volgt dat door een personeelslid is waargenomen dat verzoeker op 2 januari 2020 bij een koelkast stond met een medegedetineerde en hij de medegedetineerde dreigde te slaan wanneer hij de koelkast zou afsluiten. De directeur heeft een ernstig vermoeden dat verzoeker betrokken is bij drugshandel. In voornoemde koelkast is de afgelopen week een grote hoeveelheid drugs aangetroffen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk dan wel disproportioneel worden aangemerkt. De voorzitter neemt hierbij in aanmerking dat in de landelijk geldende Sanctiekaart voor verbale agressie of bedreigen fysiek/mentaal een maximale disciplinaire straf is opgenomen van veertien dagen opsluiting in een strafcel. Gelet op het voorgaande zal het verzoek dan ook worden afgewezen.

2.         De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.

Aldus gedaan door mr. M. Keppels, voorzitter, in tegenwoordigheid van bc. L. Vis-van Alff, secretaris, op 7 januari 2020                    

                                                               

secretaris        voorzitter

 

 

Naar boven