nummer: R-19/5007/TA
betreft: [klager] datum: 13 januari 2020
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.A.C. de Bruijn, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 3 oktober 2019 van de beklagcommissie bij het Centrum voor Transculturele Psychiatrie (CTP) Veldzicht te Balkbrug (klachtnummer VE 2019-113), verder te noemen de instelling, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 16 december 2019, gehouden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Lelystad, zijn gehoord klagers raadsman mr. M.A.C. de Bruijn, en namens het hoofd van voormelde tbs-instelling […], directiesecretaris. Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was gezorgd, heeft hij geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de beslissing van het hoofd van de instelling van 29 augustus 2019 tot voortzetting van de eerder aan klager opgelegde verplichting tot het ondergaan van een geneeskundige behandeling (olanzapine) als bedoeld in artikel 16b, aanhef en onder a, Bvt (verder: a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden. De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en het hoofd van de instelling
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Primair is onvoldoende aannemelijk dat sprake is van gevaar. De omstandigheden waar deze zaak op zien en die overigens door klager worden ontkend, dateren van maanden geleden. Sindsdien is er geen sprake geweest van enig incident. Klager wordt afgezonderd op zijn kamer en alleen daarom al is er geen gevaar. Subsidiair is onvoldoende aannemelijk dat het gestelde gevaar mogelijk veroorzaakt is door een psychische stoornis.
De instelling stelt dat thans geen sprake is van desorganisatie en dat er angst is voor verslechtering van de psychische toestand. Dat brengt nog niet met zich mee dat het gestelde gevaar mogelijk wordt veroorzaakt door een psychische stoornis, slechts dat dit mogelijk in de toekomst het geval zou kunnen zijn. Voor zover klager uitingen heeft gedaan jegens zedendelinquenten en mensen die hem zouden ‘verlinken’ kan niet gezegd worden dat dit gedragingen buiten de norm zijn binnen detentie. Verder is niet gebleken dat enig gevaar binnen redelijke termijn enkel kan worden weggenomen door dwangbehandeling. Meer subsidiair is niet voldaan aan de eis van subsidiariteit. Ten eerste omdat de huidige structuur en afwezigheid van stressfactoren afdoende lijken te zijn geweest. Ten tweede omdat, gelet op het zeer ingrijpende karakter van dwangbehandeling, gekeken moet worden naar alternatieven. De beide personen met een zedenachtergrond zijn klagers buren. Een verplaatsing van klager verdient de voorkeur boven dwangmedicatie. Daarnaast is ook niet voldaan aan de eis van proportionaliteit. Met de verlenging zou sprake zijn van dwangmedicatie voor de duur van zes maanden. De dwangmedicatie blijkt niet effectief te zijn. De gezondheidstoestand van klager verslechtert zienderogen. Klager komt dagen zijn bed niet uit en houdt de gordijnen gesloten. De medicatie maakt hem moe. De laatste periode heeft klager weer wat meer energie. Voor zijn veroordeling had klager ook dwangmedicatie en ging het niet zo goed. De medicatieverstrekking in het PBC verliep daarentegen wel prima. Na zijn plaatsing in CTP Veldzicht begonnen de problemen weer. Klager wil terug naar de medicatie van het PBC. De bijwerkingen die hij nu heeft zijn heftig.
Namens het hoofd van de instelling is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager heeft vanaf 9 juli 2019 een EVBG-status en is binnen de instelling overgeplaatst naar de intensieve zorgafdeling. Klager komt inderdaad zijn kamer niet uit. Hij wil nagenoeg niet naar buiten. Hij wil wel ‘pationeren’, maar alleen. De laatste stand van zaken is dat hij is opgeknapt door de medicatie. De instelling ziet een positieve ontwikkeling. De instelling kan nu nog niet in de belevingswereld van klager komen. Hij blijft dus nog gevaarlijk. Klager is ongewenst vreemdeling en zal na zijn verblijf op de afdeling voor intensieve zorg nog kunnen doorstromen naar de vreemdelingenafdeling van Veldzicht of van FPC Dr. S. van Mesdag.
3. De beoordeling
Ingevolge artikel 16c, eerste lid, in verbinding met artikel 16b, aanhef en onder a, Bvt kan het hoofd van de instelling beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat zonder die behandeling het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de verpleegde doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Doel van de a-dwangbehandeling is te voorkomen dat de verpleegde langdurig op een speciale zorgafdeling of in de (tbs-)instelling moet verblijven. Er behoeft geen sprake te zijn van (dreigend) onmiddellijk gevaar zoals bij de overige vormen van dwangbehandeling als bedoeld in artikel 26 Bvt en artikel 16b, onder b, Bvt. Ingevolge artikel 16c, vijfde lid, Bvt kan het hoofd van de instelling beslissen tot voortzetting van de a-dwangbehandeling indien dit blijkens overleg met de behandelend psychiater nodig is. Op 31 mei 2019 heeft het hoofd van de instelling besloten tot toepassing van a-dwangbehandeling. Het hiertegen ingestelde beroep is op 28 augustus 2019 ongegrond verklaard (RSJ 28 augustus 2019, R-19/3879/TA). In deze uitspraak oordeelde de beroepscommissie dat voldoende aannemelijk is geworden dat klager vanuit zijn psychische stoornis gevaar voor zichzelf en zijn omgeving veroorzaakt. Door klager zijn in onderhavig beroep, dat is gericht op de eerste verlengingsbeslissing, geen feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel omtrent de aanwezigheid van een stoornis bij klager en het hieruit voortkomende gevaar zouden moeten leiden. Het hoofd van de instelling heeft in zijn verweerschrift voor de beklagcommissie van 9 september 2019 gesteld dat klager de laatste vier jaren meerdere episoden heeft doorgemaakt, gepaard gaande met gedragsontregelingen met verbale en fysieke agressie naar derden. Dit betreft volgens de instelling een consistent patroon aan gedragingen en symptomen dat verbleekt op het moment dat klager anti-psychotische medicatie gebruikt en weer terugkomt op het moment dat klager zijn medicatie staakt. Bij klager is geen ziektebesef of –inzicht en geen motivatie voor behandeling. De beroepscommissie is van oordeel dat het hoofd van de instelling, gezien de eerder gemaakte keuze om ten aanzien van klager een a-dwangbehandelingstraject met medicatie in te zetten en gezien de omstandigheden als hierboven vermeld, in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat het noodzakelijk was om de eerder ten aanzien van klager ingezette a-dwangbehandeling voort te zetten. De bestreden beslissing voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid.
Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. drs. L.C. Mulder en mr. T.B. Trotman, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 13 januari 2020.
secretaris voorzitter