Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4538/GA, 10 januari 2020, beroep
Uitspraakdatum:10-01-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:         R-19/4538/GA

betreft:            [klager]            datum: 10 januari 2020

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. N.C.E.C. Luns en aangevuld door mr. K. Bruil, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 15 augustus 2019 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Achterhoek te Zutphen, en van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 18 december 2019, gehouden in de p.i. Lelystad is gehoord klagers raadsvrouw mr. K. Bruil. Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt. De directeur van de p.i. Achterhoek heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft:
a.         de beslissing van 2 mei 2019 tot afwijzing van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof (OH-2019-160);
b.         de omstandigheid dat klagers casemanager ten aanzien van zijn verlofaanvraag onvoldoende voortvarend heeft gehandeld (OH-2019-161);
c.         de omstandigheid dat klagers casemanager de schriftelijke beslissing tot afwijzing van zijn verlofaanvraag niet aan hem heeft uitgereikt en het algemene functioneren van de casemanager (OH-2019-171);
d.         de omstandigheid dat klager van zijn casemanager opnieuw een Kiezen Voor Verandering (KVV-)training moet volgen, terwijl hij deze reeds in een andere inrichting heeft afgerond, en het algemene functioneren van de casemanager (OH-2019-179); en
e.         de weigering aan klager een andere casemanager toe te wijzen (OH-2019-194).
De beklagcommissie heeft de klachten a en b ongegrond verklaard en klager niet-ontvankelijk verklaard in de klachten c, d en e, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten
Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht:

a. De laatste twee bij klager afgenomen positieve urinecontroles geven blijk van afbouw. Ook zijn er ten aanzien van deze urinecontroles geen disciplinaire straffen opgelegd. Daarnaast is het negatieve advies omtrent het tweede verlofadres onvoldoende onderbouwd. Daarom is de verlofaanvraag ten onrechte afgewezen. Het is jammer dat de beklagcommissie een algemene overweging heeft gegeven en niet is ingegaan op hetgeen is aangevoerd met betrekking tot de urinecontroles en het verlofadres.
b. Klagers casemanager heeft ten aanzien van zijn verlofaanvraag onvoldoende voortvarend gehandeld. Klager heeft zelf naar zijn verlofmogelijkheden moeten vragen en heeft nooit door hem opgevraagde faseringsdata ontvangen. Toen klager uiteindelijk geïnformeerd werd over zijn verlof, bleek dat hij in de maand daarvoor al in aanmerking kwam voor verlof. Daarnaast zijn het Openbaar Ministerie en de politie pas aangeschreven een maand na de verlofaanvraag en heeft de casemanager zich onvoldoende proactief opgesteld bij het inwinnen van informatie bij de politie en het Openbaar Ministerie.
c. en d. Het handelen, nalaten daaronder begrepen, van personeel in een inrichting in het kader van de uitoefening van zijn taak moet in beginsel worden gezien als handelen van of namens de directeur waartegen beklag openstaat op grond van artikel 60, eerste lid, van de Pbw. Hiertoe wordt verwezen naar RSJ 27 maart 2017, 16/3844/GA, RSJ 22 maart 2018, 17/3240/GA en Commissie van Toezicht 7 september 2017, KC 2018/001. Klager dient ontvankelijk te worden verklaard in deze klachten. Klager is veel te laat ingelicht door de casemanager over het volgen van de KVV-training. De informatieplicht rust op de casemanager.

e. Aangezien sprake is van een door de directeur genomen beslissing, dient klager ontvankelijk te worden verklaard in deze klacht. In dit kader wordt verwezen naar RSJ 2 april 2019, R-18/1904/GA, waar de betreffende gedetineerde ook had verzocht om een andere casemanager. De directeur heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep niet toegelicht. Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht. De advocaat-generaal bij het ressortparket Arnhem-Leeuwarden heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Het door klager opgegeven verlofadres bevindt zich in dezelfde straat als het adres van de slachtoffers. Het is aan de samenleving en de slachtoffers niet uit te leggen dat klager op dat adres zijn verlof geniet, omdat dat gevoelens van onveiligheid kan versterken. Mogelijk kan het verlof op een ander adres worden doorgebracht. De politie heeft twee verlofadressen geverifieerd, maar niet in orde bevonden. Het eerste door klager opgegeven adres is vlakbij het woonadres van de slachtoffers gelegen. Daarnaast kan klager een negatieve invloed hebben op de bewoner van het tweede verlofadres.

3.         De beoordeling
Onderdeel a - afwijzing verzoek tot algemeen verlof
Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf. Er is sprake van omstandigheden die een contra-indicatie vormen voor verlofverlening en die een afwijzing van de verlofaanvraag rechtvaardigen. Aan klager is op 18 maart 2019 een disciplinaire straf opgelegd van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, met verwijdering van de televisie, vanwege een positieve uitslag bij een urinecontrole op het gebruik van softdrugs. Dit betrof zijn derde positieve urinecontrole binnen drie maanden. Daarnaast heeft hij zich tijdens zijn laatst genoten algemeen verlof van 29 juli 2018 tot en met 2 augustus 2018 aan de detentie onttrokken. Ook beschikt klager niet over een aanvaardbaar verlofadres, omdat de politie ten aanzien van de door hem opgegeven woonadressen negatief heeft geadviseerd. De directeur mocht in redelijkheid uitgaan van het advies van de politie. Gelet op het voorgaande kan de beslissing van de directeur, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder a, c en j van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep ten aanzien van onderdeel a zal ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal in zoverre worden bevestigd met aanvulling van de gronden.

Onderdeel b – onvoldoende voortvarend handelen door de casemanager met betrekking tot de verlofaanvraag. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Hierbij neemt de beroepscommissie mede in aanmerking dat het gehele traject vanaf de aanvraag tot de uiteindelijke verlofbeslissing niet onredelijk lang heeft geduurd en van klager ook eigen inzet mag worden verwacht ten aanzien van zijn fasering. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard. Onderdelen c, d en e – functioneren van de casemanager.

De beroepscommissie begrijpt gelet op de strekking van de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting dat onderhavige klachten in essentie zien op het functioneren van de casemanager in algemene zin. Op grond van artikel 60, eerste lid, van de Pbw kan een gedetineerde bij de beklagcommissie beklag doen over een hem betreffende door of namens de directeur genomen beslissing. Het functioneren van de casemanager in algemene zin kan hier niet onder worden verstaan. Van een beslissing als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw is dan ook geen sprake. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie dan ook niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, U.P. Burke en drs. H. Heddema, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 10 januari 2020.

            secretaris        voorzitter

Naar boven