Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3127/GA, 27 december 2019, beroep
Uitspraakdatum:27-12-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-19/3127/GA

betreft: [klager]            datum: 27 december 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 4 maart 2019 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Alphen te Alphen aan den Rijn, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. De beroepscommissie heeft de directeur in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft het verwijt dat de door klager bestelde boodschappen niet koud zijn gezet (AE 2019/153). De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Doordat klager niet aanwezig was toen zijn boodschappen geleverd werden, heeft hij al het vlees weg moeten gooien. Klager wist niet dat hij die dag op transport zou gaan, aangezien dat pas op het moment zelf wordt medegedeeld. Bovendien was de vaste dag van de levering van de boodschappen veranderd nu de inrichting was overgestapt naar de winkel van de p.i. Lelystad. Het personeel controleert de boodschappen en ziet dus wanneer er versproducten tussen zitten, bovendien klopt het niet dat de boxen bij deze winkel verzegeld zijn (althans niet bij de laatste twee leveringen). Derhalve is de inrichting tekortgeschoten. Voorts wenst klager te worden gehoord en wenst hij zich te beklagen over de wijze waarop hij door de beklagrechter is bejegend alsmede de gewekte schijn van partijdigheid. Namens de directeur is aangegeven dat wordt gepersisteerd bij hetgeen is aangevoerd tegenover de beklagrechter.

3.         De beoordeling
Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. De beroepscommissie wijst dit verzoek af, omdat de noodzaak van een mondelinge toelichting niet is gebleken. Zij acht zich op basis van de stukken voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen. Voor zover door klager is geklaagd over de procedure bij de beklagrechter dan wel het handelen van de beklagrechter, gaat de beroepscommissie hieraan voorbij, nu het beklag in beroep opnieuw ten gronde wordt beoordeeld.

Ontvankelijkheid
Op grond van artikel 44, vijfde lid, van de Pbw, draagt de directeur zorg voor regels omtrent de aankoop door gedetineerden van andere gebruiksartikelen dan die door de directeur ter beschikking worden gesteld. In de rechtspraak van de beroepscommissie is aangenomen dat de directeur onder meer op grond van voornoemde bepaling van de Pbw ervoor zorgdraagt dat leveringen vanuit de inrichtingswinkel op adequate wijze door diens personeel worden uitgevoerd (vgl. RSJ 8 augustus 2017, 17/0382/GA). Uit deze uitspraak volgt ook dat nu de (adequate) levering van de boodschappen onder de taakomschrijving van het winkelpersoneel valt, het beklag hieromtrent ook onder het bereik van artikel 60, eerste lid, Pbw valt. Over de levering van boodschappen uit de inrichtingswinkel kan derhalve worden geklaagd bij de beklagcommissie. Ook het bestaan van de mogelijkheid om te klagen bij de inrichtingswinkel door middel van een klachtenformulier, ontslaat de directeur niet van diens zorgplicht en doet aan de ontvankelijkheid van klager in diens klacht niet af (vgl. RSJ 26 maart 2018, 17/2842/GA). De beroepscommissie zal de uitspraak van de beklagrechter dan ook vernietigen en klager alsnog ontvankelijk verklaren in zijn beklag.

Inhoudelijk
Op 24 januari 2019 zijn klagers boodschappen geleverd. Klager is die ochtend op transport gegaan en is diezelfde dag pas laat in de middag, rond 16:30 uur, weer teruggekomen. Klagers boodschappen hebben al die tijd in zijn cel gestaan. Klager heeft daardoor alle vleesproducten moeten weggooien. Op de door klager overgelegde bon d.d. 23 januari 2019, waarop de geleverde artikelen staan vermeld, worden vier vleesproducten genoemd, ter waarde van in totaal 33,08 euro. Door klager is aangevoerd dat de inrichting is overgestapt naar een andere winkel waardoor de boodschappen op een andere dag zijn geleverd dan gebruikelijk, hetgeen niet door de directeur is weersproken. De beroepscommissie acht het voldoende aannemelijk geworden dat de boodschappen op een andere dag dan gebruikelijk zijn geleverd. De beroepscommissie is van oordeel dat de directeur onder de gegeven omstandigheden onvoldoende invulling heeft gegeven aan zijn zorgplicht. Aangezien de boodschappen op een andere dag dan gebruikelijk zijn geleverd en doordat klager die dag op transport moest, kan in redelijkheid niet van klager verwacht worden hierop te anticiperen door een medewerker of medegedetineerde te vragen om zijn boodschappen in de koelkast te zetten.

De beroepscommissie zal het beroep dan ook gegrond verklaren en nu klager schade heeft geleden doordat hij al zijn vleesproducten weg heeft moeten gooien komt hem een tegemoetkoming toe.

4.         De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag en verklaart dit beklag gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 33,08.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. dr. J. de Lange, voorzitter, mr. J.W. Wabeke en mr. J.A.M. de Wit, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Ferenczy, secretaris, op 27 december 2019.

 

secretaris        voorzitter

 

Naar boven