nummer: R-19/4482/GA
betreft: [klager] datum: 23 december 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. E.A. Blok, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 19 augustus 2019 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Alphen te Alphen aan den Rijn,alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
De beroepscommissie heeft de directeur in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw mr. E.A. Blok om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de omstandigheid dat klager in deze penitentiaire inrichting niet arbeidsongeschikt wordt verklaard terwijl hij in vorige inrichtingen steeds arbeidsongeschikt is verklaard (AR 2019 / 395).
De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager is sinds februari 2017 arbeidsongeschikt verklaard vanwege ernstige PTSS klachten. Gedurende klagers detentie, die weliswaar onderbroken is geweest, is klager altijd arbeidsongeschikt geweest. Dit blijkt uit zijn medische gegevens die zo spoedig mogelijk zullen worden nagezonden. Daarin staat vermeld dat klager arbeidsongeschikt is tot het einde van zijn detentie. Na klagers terugplaatsing vanuit een zeer beperkt beveiligde inrichting naar de p.i. Alphen heeft hij bij binnenkomst aangegeven arbeidsongeschikt te zijn. Men kon dit echter niet terugvinden in het systeem. Dit bevreemdt klager nu het in zijn penitentiair dossier moet zijn opgenomen en bij iedere overplaatsing heeft men dit na kunnen gaan. Klager heeft zich vervolgens gewend tot de medische dienst en de psycholoog. Naar aanleiding daarvan is een Psycho Medisch Overleg (PMO) gepland met als conclusie dat klager moet deelnemen aan de arbeid (tegen deze beslissing is een afzonderlijke medische klacht ingediend). In de afgelopen periode heeft klager dus moeten deelnemen aan de arbeid. Dat kon klager niet vanwege zijn medische klachten. Klager kreeg dan ook de keuze tussen aftekenen of het accepteren van een rapport. Noodgedwongen heeft hij gekozen voor aftekenen en het achter de deur gaan. Klager heeft daardoor onterecht de afgelopen periode ingesloten gezeten.
Klager stelt dat zijn klacht zo moet worden begrepen dat de directeur naar aanleiding van klagers eerdere arbeidsongeschiktheidsstatus had moeten (laten) nagaan of hij nog steeds arbeidsongeschikt is. Met name nu hij de directeur daar meerdere keren om verzocht heeft.
De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager stelt gedurende de huidige detentie altijd arbeidsongeschikt te zijn geweest. Hoewel in 2017 weliswaar is bepaald dat klager bepaalde werkzaamheden niet kon uitvoeren, is door de afdeling Zorg ook vastgesteld dat hij andere werkzaamheden wel kon uitvoeren. Er was dus geen sprake van een arbeidsongeschiktheid op somatische gronden. Klagers omstandigheden zijn besproken in het PMO. Naar aanleiding hiervan zijn de artsen/gedragsdeskundigen tot de conclusie gekomen dat geen aanwijzingen bestonden die de noodzaak tot een arbeidsongeschiktheidsverklaring deden rechtvaardigen. Juist werd aangemoedigd om met klager in gesprek te gaan over de mogelijkheden tot het verrichten van arbeid. Daarnaast heeft klager vrijwillig afgetekend voor de arbeid per 4 juli 2019.
Voor klachten ten aanzien van klagers medische situatie en inhoudelijke medische beslissingen ten aanzien van hem, staat het klager vrij een beroep te doen op het medisch beklagrecht, zoals beschreven in artikel 28 van de Penitentiaire maatregel (Pm).
De commissie van toezicht heeft dan ook juist overwogen dat medisch-inhoudelijke beslissingen exclusief zijn voorbehouden aan de inrichtingsartsen, tegen welke andere beklagmogelijkheden dan de onderhavige beklagprocedure openstaan. Deze klacht is dus niet gericht tegen een door de directeur jegens klager genomen beslissing in de zin van artikel 60, eerste lid, van de Pbw.
3. De beoordeling
De klacht is gericht tegen de omstandigheid dat klager in deze penitentiaire inrichting niet arbeidsongeschikt wordt verklaard terwijl hij in vorige inrichtingen steeds arbeidsongeschikt is verklaard. De directeur had naar aanleiding van klagers eerdere arbeidsongeschiktheidsstatus moeten (laten) nagaan of klager nog steeds arbeidsongeschikt is, aldus klager. Dat klager in eerdere inrichtingen arbeidsongeschikt is verklaard, wordt overigens door de directeur betwist.
Dit alles doet er niet aan af dat door de beklagcommissie terecht is overwogen dat de beslissing om een gedetineerde arbeidsongeschikt te verklaren een medisch-inhoudelijk beslissing is waartegen op grond van artikel 60, eerste lid, van de Pbw geen beklag openstaat. Het is immers niet de directeur die beslist over de arbeidsongeschiktheidsstatus. Ingevolge het bepaalde in artikel 28 e.v. van de Pm doet de gedetineerde, alvorens een beroepschrift bij de RSJ in te dienen, een schriftelijk verzoek om bemiddeling via het Hoofd medische dienst aan de Medisch Adviseur bij het Ministerie van Justitie om te bemiddelen ter zake van de klacht. Er staat klager daarom een andere weg open om zijn klacht te laten beoordelen.
De beroepscommissie is van oordeel dat de beklagcommissie zich onbevoegd had moeten verklaren om van het beklag kennis te nemen. Nu de beklagcommissie zich in de zaak ten onrechte (impliciet) bevoegd heeft verklaard van het beklag kennis te nemen en klager daarin vervolgens niet-ontvankelijk heeft verklaard, zal de uitspraak van de beklagcommissie worden vernietigd. De beroepscommissie zal derhalve de klacht en de overige voorhanden stukken ter bemiddeling doorsturen naar het Hoofd van de medische dienst van de p.i. Alphen.
4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie, bepaalt dat de beklagcommissie onbevoegd is van het beklag kennis te nemen en bepaalt dat de stukken in handen van het Hoofd van de medische dienst van de p.i. Alphen worden gesteld ter verdere behandeling. Indien de voorbemiddeling door het Hoofd van de medische dienst niet slaagt, stuurt deze de medische klacht door naar de Medisch Adviseur van het Ministerie van Justitie.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. T.B. Trotman, voorzitter, mr. A.M.G. Smit en mr. J.A.M. de Wit, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Ferenczy, secretaris, op 23 december 2019.
secretaris voorzitter