Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4813/GB, 7 januari 2020, beroep
Uitspraakdatum:07-01-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:        R-19/4813/GB

Betreft:            [klager]            datum: 7 januari 2020

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 20 september 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar een gevangenis in de regio Rotterdam afgewezen.

2.         De feiten

Klager is sinds 25 november 2018 gedetineerd. Hij verblijft sinds 11 januari 2019 in de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Ter Apel.

3.         De standpunten

3.1.      Klager heeft het beroep – samengevat – als volgt toegelicht.

Klager verblijft al sinds 1976 in Nederland en ook zijn kinderen en kleinkinderen wonen in Nederland. Buiten hen heeft hij geen andere familie. Sinds 2018 zit klager al vast en heeft hij zijn gezin niet gezien. Andere gedetineerden in de p.i. Ter Apel zijn wel overgeplaatst naar een andere gevangenis in verband met hun kinderen. Klager is tevens in bezwaar gegaan tegen de beslissing van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND) om hem ongewenst te verklaren. Mocht klager toch uitgezet worden, dan wil hij in de tijd dat hij nog gedetineerd is zijn vrouw en kinderen kunnen zien om normaal afscheid te kunnen nemen. Ook heeft hij zijn familie nodig om zich te kunnen voorbereiden op een eventuele uitzetting.

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing – samengevat – als volgt toegelicht.

Uit het selectieadvies volgt weliswaar dat klager geen bezoek heeft ontvangen in de inrichting, maar klager maakt wel regelmatig gebruik van de aangeboden Skypemomenten en heeft vrijwel dagelijks telefonisch contact met zijn vrouw. Dit gegeven in samenhang met de negatieve advisering van de directeur van de inrichting vormt voldoende reden om klager niet over te plaatsen naar een andere inrichting. Daarbij heeft klager niet gemotiveerd op welke wijze zijn familie hem zal ondersteunen in de voorbereiding voor zijn terugkeer naar het land van herkomst. Immers worden in de p.i. Ter Apel activiteiten aangeboden die bestemd zijn voor de desbetreffende voorbereiding. Bovendien neemt klager deel aan de aangeboden activiteiten. Dat andere gedetineerden in aanmerking komen voor overplaatsing, heeft te maken met omstandigheden die in dat geval kennelijk hebben gemaakt dat kon worden afgeweken van het geldende beleid. Navraag bij de IND leert dat klager momenteel de status ongewenst en onrechtmatig heeft. Nu geen sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat van het gevoerde beleid dient te worden afgeweken, is de bestreden beslissing op juiste gronden genomen.

4.         De beoordeling

4.1.      Klager heeft na de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf geen rechtmatig verblijf in Nederland. Ingevolge artikel 20b van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden worden vreemdelingen die na tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf geen rechtmatig verblijf meer hebben in Nederland, in beginsel geplaatst in een inrichting voor strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen. Plaatsing van een strafrechtelijk gedetineerde vreemdeling in een andere inrichting dan in een daarvoor bestemde inrichting is niet uitgesloten. Daartoe wordt echter slechts overgegaan, indien sprake is van uitzonderlijke feiten of omstandigheden.

4.2.      Van bijzondere omstandigheden is in deze zaak geen sprake. Hoewel voldoende is gebleken dat klager geen bezoek ontvangt (van zijn familie) in de p.i. Ter Apel, maakt hij wel (veelvuldig) gebruik van de Skypemomenten die worden aangeboden. Daarbij blijkt uit het selectieadvies dat klager een aanvraag kan doen tot deelname aan de ouder-kinddag en zou zijn gezin financiële ondersteuning kunnen zoeken. Klager heeft niet toegelicht waarom hij van voornoemde mogelijkheden geen gebruik maakt. Klager heeft bovendien nog maar een beperkt strafrestant, zodat het belang om zijn terugkeer voor te bereiden groot is. De bestreden beslissing kan daarom niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, drs. M.R. van Veen en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 7 januari 2020.

secretaris        voorzitter

Naar boven