Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4353/JA, 13 januari 2020, beroep
Uitspraakdatum:13-01-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:        R-19/4353/JA

Betreft:            […]       datum: 13 januari 2020

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van de directeur van de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) Het Keerpunt te Cadier en Keer, gericht tegen een uitspraak van 19 juli 2019 van de alleensprekende beklagrechter bij voornoemde j.j.i., gegeven op een klacht van […], geboren op [1998], verder te noemen klager, en van de overige stukken, waaronder de uitspraak waartegen klager beroep heeft ingesteld, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Klager en de directeur hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord ter zitting van de beroepscommissie van 21 oktober 2019, gehouden in de rechtbank Midden-Nederland. De directeur heeft verzocht de zaak aan te houden. De beroepscommissie heeft dit verzoek afgewezen en na de zitting aan de directeur enkele vragen gesteld en hem  in de gelegenheid gesteld om het beroep schriftelijk nader toe te lichten, en klager in de gelegenheid gesteld om daarop schriftelijk te reageren.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag betreft een disciplinaire straf, inhoudende de uitsluiting van activiteiten 16+ van 18 mei 2019 om 17:00 tot 20 mei 2019 om 10:00 (J2019/71).

De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van € 10,=, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De beklagrechter heeft de beslissing niet als onredelijk en onbillijk aangemerkt, maar slechts op formele gronden vernietigd, waarbij wordt verwezen naar HK-2019-000035.

Volgens de beklagrechter ontbreekt het verslag ex artikel 54, eerste lid, Bjj. Het verslag bevindt zich echter in de meegezonden ‘incidentenrapportage 18-05-2019’, die automatisch aan de beschikking wordt toegevoegd. Er is dus wel verslag opgemaakt. Er is geen bevestiging dat dit verslag ook aan klager is aangezegd. De dagrapportage is overgelegd.

Volgens de beklagrechter is voorts onduidelijk of de jeugdige is gehoord en of de directeur de beslissing zelf heeft ondertekend. Naar aanleiding van eerdere aanmerkingen van de beklagrechter – in zijn rol als voorzitter van de commissie van toezicht – zijn wijzigingen aangebracht in de werkwijze bij het opleggen van disciplinaire straffen. Om deze zo snel mogelijk door te kunnen voeren, wordt de jeugdige gehoord door de manager behandeling, die vervolgens de directeur inlicht. De manager behandelgroep heeft zelf geen beslissingsbevoegdheid. De directeur neemt dan ook de uiteindelijke beslissing. Deze werkwijze is voorgelegd aan de voorzitter van de commissie van toezicht en daarop is geen negatieve reactie gekomen. De manager behandeling is gemachtigd om de jeugdige te horen en vervolgens de directeur te informeren met het oog op een eventueel op te leggen disciplinaire straf. De directeur legt uiteindelijk de disciplinaire straf op.

Klager is om 20:00 gehoord. Per ongeluk is vermeld dat de straf al aanving om 17:00. Van 17:00 tot 20:00 is echter gebruikgemaakt van het ‘bewaardersarrest’ ex artikel 24, vierde (de beroepscommissie leest: derde) lid, van de Bjj. Dat blijkt uit de dagrapportage. Klager was (verbaal) agressief tijdens het gesprek voorafgaand aan de controle van zijn kamer die noodzakelijk was om het kwijtraken van briefjes of mogelijk andere persoonsgegevens van medewerkers tegen te gaan. Hij is toen in de Time Out-kamer geplaatst. Vervolgens is hij op basis van dit bewaardersarrest op zijn kamer gehouden tot het moment van ingaan van de disciplinaire straf. Nu  de manager behandeling niet onmiddellijk op de groep kon verschijnen  was het bewaardersarrest noodzakelijk om de kamer en situatie veilig te stellen. De duur daarvan is in de disciplinaire straf meegenomen.

Klager heeft zijn standpunt in beroep niet nader toegelicht.

3.         De beoordeling

De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard, omdat de opgelegde disciplinaire straf niet aan de formele vereisten zou voldoen. De directeur heeft daartegen beroep ingesteld. Het beroep richt zich dus alleen tegen het gegrond verklaarde gedeelte en de daarbij toegekende tegemoetkoming. De beroepscommissie zal de disciplinaire straf dan ook niet inhoudelijk toetsen, maar slechts beoordelen of de beklagrechter de formele gebreken terecht heeft geconstateerd.

De beklagrechter heeft in deze zaak verwezen naar een eerdere uitspraak, zonder deze concreet toe te passen op deze zaak. De enkele verwijzing naar een eerdere uitspraak komt de inzichtelijkheid van het oordeel niet ten goede. De beroepscommissie zal het beroep reeds om deze reden gegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter vernietigen voor zover daartegen beroep is ingesteld.

De beroepscommissie zal de disciplinaire straf toetsen aan de hand van de vier formele gebreken die de beklagrechter in zijn eerdere uitspraak constateerde.

Het opleggen van de disciplinaire straf

Onder de disciplinaire straf staat vermeld: “Dit is opgelegd door: [naam directeur] op: 18-05-2019”. De beroepscommissie ziet geen reden te twijfelen aan de juistheid hiervan. Het moet er daarom voor worden gehouden dat de directeur de straf zelf heeft opgelegd. Dat is in overeenstemming met artikel 55, eerste lid, van de Bjj. Het beklag zal dus niet om deze reden gegrond worden verklaard.

Het opmaken en aanzeggen van een schriftelijk verslag

Artikel 54, eerste lid, van de Bjj vereist dat een schriftelijk verslag wordt opgemaakt en dat dit aan de jeugdige wordt medegedeeld. In het dossier bevindt zich een schriftelijk verslag in de vorm van een uitdraai van het Jeugd Inrichting Systeem (JIS). Daarin staat echter niet vermeld dat de jeugdige is meegedeeld dat een schriftelijk verslag zou worden opgemaakt. Dit blijkt evenmin uit de overgelegde dagrapportage. Daarmee is onvoldoende aannemelijk dat voldaan is aan artikel 54, eerste lid, van de Bjj. Het beklag zal in zoverre gegrond worden verklaard.

Het horen van de jeugdige

Artikel 61, eerste lid, aanhef en onder l, van de Bjj, luidt:

De directeur stelt de jeugdige in de gelegenheid te worden gehoord, zoveel mogelijk in een voor de jeugdige begrijpelijke taal, alvorens hij beslist omtrent de oplegging van een disciplinaire straf, bedoeld in artikel 55 en de toepassing van de artikelen 56 en 57, derde lid.

Klager is gehoord door de manager behandeling, waarna de directeur de beslissing heeft genomen. In het door de directeur overgelegde instructiedocument staat dat ‘het besluit van een disciplinaire maatregel op instigatie van de manager door de directeur wordt genomen’. De vraag is of de manager behandeling daarmee bevoegd is de jeugdige te horen voordat de directeur (of zijn plaatsvervanger) een disciplinaire straf oplegt.

De beroepscommissie is van oordeel dat uit de bewoordingen van de wettekst volgt dat de directeur (of zijn plaatsvervanger) zelf de jeugdige moet horen, voordat hijzelf (of zijn plaatsvervanger) beslist tot oplegging van een disciplinaire straf. De manager is niet aangewezen als plaatsvervanger van de directeur. Dat de manager behandeling in een interne procedurebeschrijving wordt genoemd als degene die de jeugdige hoort, brengt niet zonder meer met zich dat hij daartoe bevoegd is. Uit niets blijkt dat hij (formeel) als plaatsvervanger van de directeur is aangewezen. Hij is daarom niet bevoegd de jeugdige te horen. Nu de jeugdige niet door de juiste persoon is gehoord, zal het beklag in zoverre gegrond worden verklaard.

De oplegging met terugwerkende kracht

In de disciplinaire straf staat vermeld dat deze is ingegaan op 18 mei 2019 om 17:00. Klager is die dag om 20:00 gehoord. De directeur heeft in beroep echter te kennen gegeven dat de tekst in de disciplinaire straf in zoverre een vergissing is, omdat van 17:00 tot 20:00 een ‘bewaardersarrest’ gold. Dat blijkt ook uit de dagrapportage.

Aannemelijk is dat klager van 17:00 tot 20:00 door het personeel is uitgesloten van activiteiten. De rechtsgrond voor die uitsluiting lijkt echter pas later benoemd als zijnde gebaseerd op artikel 24, derde lid, van de Bjj.  Deze periode van drie uur staat ook in de schriftelijke mededeling van de opgelegde disciplinaire straf vermeld. Daaruit volgt strikt genomen  dat de straf met terugwerkende kracht is opgelegd. Het beklag zal daarom in zoverre gegrond worden verklaard. De beroepscommissie is echter van oordeel dat klager  geen nadeel heeft ondervonden van de oplegging met terugwerkende kracht, omdat er (inhoudelijk) een grond en (formeel) een mogelijkheid bestond om klager uit te sluiten van activiteiten. Dit gebrek zal dan ook niet worden meegenomen bij het bepalen van de hoogte van de tegemoetkoming.

De tegemoetkoming

Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beklag gegrond verklaren vanwege de geconstateerde formele gebreken. Daarbij acht zij een tegemoetkoming van € 10,= passend en geboden.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de uitspraak van de beklagrechter, voor zover daartegen beroep is ingesteld. De beroepscommissie verklaart het beklag gegrond wegens geconstateerde formele gebreken. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 10,=.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. P. de Bruin, voorzitter, mr. E. Lucas en drs. J.E. Wouda, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris, op 13 januari 2020.

            secretaris        voorzitter

Naar boven