Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4916/GB, 10 januari 2020, beroep
Uitspraakdatum:10-01-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:        R-19/4916/GB

Betreft:            […]       datum: 10 januari 2020

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.F.M. Oudijk, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 8 oktober 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers bezwaar, dat was gericht tegen de beslissing hem (terug) te plaatsen in de gevangenis van de p.i. Nieuwegein, ongegrond verklaard.

2.         De feiten

Klager was sinds 30 december 2017 gedetineerd. Hij verbleef in de z.b.b.i. van de p.i. Almelo. Op 22 maart 2019 is hij in de gevangenis van de p.i. Nieuwegein geplaatst. Op 22 augustus 2019 is hij in vrijheid gesteld.

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager wil een schadevergoeding. Daarom heeft hij belang bij behandeling van zijn bezwaar en beroep. Hij is ten onrechte teruggeplaatst vanuit de z.b.b.i. In bezwaar heeft hij niet om een tegemoetkoming verzocht, omdat hij veronderstelde dat het bezwaar zou worden afgehandeld voordat hij in vrijheid zou worden gesteld. De beslissing op bezwaar is veel te laat genomen.

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager is niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar, omdat hij toen in vrijheid was gesteld en niet om een tegemoetkoming was verzocht. Het argument dat klager ervan uitging dat het bezwaar voor die tijd zou worden behandeld, gaat niet op. Wel is inderdaad te laat beslist op het bezwaar. De wet verbindt daaraan echter geen gevolgen.

4.         De beoordeling

4.1.      Klager is op 22 augustus 2019 in vrijheid gesteld. Daardoor heeft hij in beginsel geen belang meer bij het beroep en zou hij niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. In beroep is echter verzocht aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Daarom zal de beroepscommissie het beroep alsnog inhoudelijk beoordelen.

4.2.      Op het moment dat de Minister zijn beslissing op bezwaar nam, was klager ook al in vrijheid gesteld. In bezwaar is niet om een tegemoetkoming gevraagd. De beslissing op bezwaar is weliswaar (veel) te laat genomen, wat onwenselijk is, maar de wet verbindt hieraan geen gevolgen. Bovendien had klager ook na zijn invrijheidstelling het bezwaar nog kunnen aanvullen met het verzoek een tegemoetkoming toe te kennen. Dat heeft hij niet gedaan. De Minister heeft dus terecht geconcludeerd dat klager geen belang meer had bij een beslissing op zijn bezwaar. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, J.G.A. van den Brand en drs. M.R. van Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. de Vries, secretaris, op 10 januari 2020.

secretaris        voorzitter

Naar boven