Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5096/GB, 3 januari 2020, beroep
Uitspraakdatum:03-01-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:        R-19/5096/GB

Betreft:            […]       datum: 3 januari 2020

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. P.Th. van Alkemade, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen de (fictieve) weigering van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister) om een beslissing te nemen op klagers verzoek om een schadevergoeding en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft geen beslissing genomen op klagers verzoek om een schadevergoeding na de gegrondverklaring (d.d. 17 juni 2019) van zijn bezwaar. Het bezwaarschrift was gericht tegen de beslissing hem over te plaatsen naar de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Ter Apel.

2.         De feiten

Klager is sinds 21 mei 2015 gedetineerd. Hij verbleef in de gevangenis van de p.i. Alphen te Alphen aan den Rijn. Bij beslissing van 18 april 2019 is hij overgeplaatst naar de gevangenis van de p.i. Ter Apel. Op 17 juni 2019 is zijn bezwaar tegen die overplaatsing gegrond verklaard. Op 27 augustus 2019 heeft klagers raadsman de Minister verzocht aan klager een schadevergoeding toe te kennen, omdat klager ten onrechte in de p.i. Ter Apel heeft verbleven.

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. De Minister heeft niet binnen een redelijke termijn beslist op klagers verzoek om hem een schadevergoeding toe te kennen. Op het moment dat het beroep is ingesteld (25 oktober 2019) zijn acht weken verstreken.

3.2.      Namens de Minister is daarop als volgt gereageerd. Klager komt op grond van de Pbw het recht niet toe om beroep in te stellen tegen de weigering een beslissing te nemen op een verzoek om schadevergoeding. Op dat verzoek zal naar verwachting binnen twee weken (vanaf 12 november 2019) worden beslist.

4.         De beoordeling

Klager heeft bij de Minister een verzoek om een schadevergoeding ingediend. De vraag is hoe dit verzoek moeten worden geduid in het kader van de Pbw.

De beroepscommissie is – gelet op de artikelen 17, 18, 68, zevende lid, 72, eerste lid en 73, vierde lid, van de Pbw – bevoegd aan een gedetineerde een tegemoetkoming toe te kennen, wanneer zij een beroep gegrond heeft verklaard en de rechtsgevolgen niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden.

Uit het voorgaande moet worden afgeleid dat de Minister ook zelf bevoegd is een tegemoetkoming toe te kennen en dus ook in de bezwaarfase kan worden verzocht een tegemoetkoming toe te kennen (vgl. RSJ 23 augustus 2013, 13/1962/GB en RSJ 1 november 2018, R-1054). Het is immers mogelijk dat reeds in de bezwaarfase sprake is van onomkeerbare rechtsgevolgen na een onredelijke en onbillijke (initiële) beslissing.

In deze zaak heeft klager in de bezwaarfase echter niet om een tegemoetkoming verzocht. Pas twee maanden later heeft de raadsman bij het secretariaat van de Raad gevraagd naar de instantie waar klager een tegemoetkoming zou kunnen verzoeken, waarna hij bij de Minister een verzoek tot schadevergoeding heeft gedaan.

In de Pbw is geen bepaling opgenomen die voorziet in een rechtsgang op grond van een apart – en veel later ingediend – verzoek tot het toekennen van een schadevergoeding (of tegemoetkoming). Er kan daarom evenmin worden gesproken van te laat beslissen op een dergelijk verzoek c.q. een fictieve weigering een beslissing te nemen, waartegen beroep bij de beroepscommissie zou openstaan. De beroepscommissie zal zich daarom onbevoegd verklaren om dit beroep te behandelen.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart zich onbevoegd het beroep in behandeling te nemen.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, drs. M.R. van Veen en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. de Vries, secretaris, op 3 januari 2020.

secretaris        voorzitter

Naar boven