Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/2236/GA, 10 januari 2020, beroep
Uitspraakdatum:10-01-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:         R-19/2236/GA

 

betreft:            [klager]            datum: 10 januari 2020

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van de directeur van het Detentiecentrum Rotterdam, gericht tegen een uitspraak van 12 november 2018 van de beklagcommissie bij voormeld Detentiecentrum, gegeven op een klacht van […], verder te noemen klager, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 18 november 2019, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, is namens klager gehoord […], bijgestaan door […], beiden van het Meldpunt Vreemdelingendetentie, en […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van het Detentiecentrum Rotterdam. Klager die niet meer in het Detentiecentrum verblijft en van wie geen woonadres bekend is, kon niet worden opgeroepen voor de zitting. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft het geboeid vervoeren van klager naar een andere inrichting (klachtnummer DC-2018-000169).

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven en heeft aangegeven dat een eventuele tegemoetkoming later wordt bepaald.

 

2.         De standpunten van de directeur en klager

De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

De directeur was verbaasd over de uitspraak van de beklagcommissie. Er is wel degelijk een individuele afweging gemaakt. Klager heeft tot kort voor het moment van het transport dreigementen geuit en meerdere malen aangegeven wat hij zou gaan doen. Dit staat in verslagen van het personeel. In overleg met de directeur is klager in de observatiecel onder cameratoezicht geplaatst en de volgende dag met extra beveiligd vervoer (EBV) vervoerd. Van een ziekenhuistransport was geen sprake. Het ging om een transport waarbij met klager over de openbare weg werd gereden naar een andere inrichting toe. De directeur is verantwoordelijk voor de beveiliging en de veiligheid binnen en buiten de inrichting, ter bescherming van de maatschappij. In principe is een transport van sluis naar sluis een normaal transport, zonder kooi, in een personenauto zonder boeien. EBV transport vindt altijd met boeien plaats. De risico analist van de Dienst Vervoer & Ondersteuning (DV&O) bepaalt hoe het vervoer plaatsvindt. De aanvraag van het transport is een beslissing van de directeur. In de Pbw staat niet dat hiervan schriftelijk mededeling moet worden gedaan.

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

Klager is op 28 mei 2018 geboeid vervoerd in verband met zijn overplaatsing naar het Detentiecentrum Zeist. Klager voelde zich hierdoor als een crimineel behandeld terwijl hij dat niet is. Er heeft geen individuele risico analyse plaatsgevonden en dat is wel een vereiste. De directeur verwijst alleen naar het verleden van klager en verbale uitingen die klager gedaan zou hebben. Dat staat in de stukken tot 25 mei 2018, drie dagen voor het transport. Er is onvoldoende gekeken naar de actuele situatie. Een dag voor het transport en op de dag zelf is door een medewerker opgeschreven dat klager niet agressief was en rustig naar de iso is gegaan voor het transport. De uitspraken van klager zagen op het systeem voor vreemdelingen, op het verschil tussen het strafrecht en het bestuursrecht. Er was met betrekking tot klager geen vluchtgevaar. Er was geen sprake van vervoer naar een publieke ruimte of openbare gebouwen. Klager ging niet naar het ziekenhuis, maar naar het Detentiecentrum Zeist. Het vervoer vindt altijd plaats over de openbare weg. De argumentatie van de directeur voor het toepassen van handboeien is dan ook niet juist. Het toepassen van handboeien bij een bestuursrechtelijke vreemdeling is onrechtmatig. In de Circulaire vervoer justitiabelen staat dat een schriftelijke mededeling is vereist in geval van bijzonderheden.

 

3.         De beoordeling

Het Detentiecentrum Rotterdam is aangewezen als huis van bewaring en inrichting ten behoeve van vreemdelingenbewaring waarop de Pbw van toepassing is. Op grond van artikel 35 van de Pbw en artikel 10 van de Geweldsinstructie penitentiaire inrichtingen is de directeur bevoegd ten behoeve van het vervoer vrijheidsbeperkende middelen, in dit geval handboeien, aan te leggen.

Op 25 mei 2018 heeft de directeur bij DV&O een aanvraag vervoer op maatregel gedaan voor de overplaatsing van klager op 28 mei 2018. Omdat klager aangaf niet te zullen meewerken aan zijn overplaatsing naar het Detentiecentrum Zeist is gevraagd om EBV. Uit de dagrapportages van april en mei 2018 komt naar voren dat klager meerdere malen agressieve en dreigende uitspraken heeft gedaan tot en met 25 mei 2018 toen hij de selectiebeslissing voor zijn overplaatsing naar het Detentiecentrum Zeist kreeg uitgereikt. Klager is een dag voor zijn overplaatsing in een observatiecel geplaatst met cameratoezicht. De transportgeleiders van DV&O hebben op grond van de beschikbare informatie voor het vervoer van klager handboeien aangelegd.

De beroepscommissie is met de beklagcommissie van oordeel dat aan het gebruik van handboeien ten behoeve van het vervoer een individuele afweging ten grondslag dient te liggen, waarbij de directeur per gedetineerde en per transport bepaalt welke beperkende maatregelen noodzakelijk zijn. De directeur heeft deze afweging in dit geval in voldoende mate gemaakt. Gelet hierop kan de beslissing van de directeur om klager met EBV en daarmee geboeid te vervoeren bij afweging van alle in aanmerking komende belangen niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal dan ook gegrond worden verklaard.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter, U.P. Burke en drs. M.R. van Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 10 januari 2020

 

 

             

 

 

 

 

            secretaris        voorzitter

 

 

Naar boven